zondag 3 april 2011

Lee Smolin en Leonard Susskind

Ergens op het internet staat een discussie tussen twee fysici, Lee Smolin en Leonard Susskind, die me typisch leek voor de hoog oplopende meningsverschillen die je soms ziet tussen twee mensen die geïnteresseerd zijn in hetzelfde onderwerp. Alleen werd het gesprek gevoerd, qua stijl en toon, op een niveau dat zich ver boven die typische discussie bevindt. Hier is de url:

http://www.edge.org/3rd_culture/smolin_susskind04/smolin_susskind.html

Het inhoudelijk niveau is natuurlijk lichtjaren voorbij mijn pet, maar zelfs dan kan "de filosoof" in mij een beetje voelen, op sommige punten, waarover het gaat. Bijvoorbeeld, als het gaat om het "falsificatieprincipe". Dat principe zegt dat "theorieën" waarvan je nooit kan zeggen onder welke voorwaarden je erkent dat ze fout zijn, geen theorieën zijn, maar (pakweg) religieuze dogma's. Het debat gaat nu (onder veel andere) over de vraag hoe ver we daarmee moeten gaan.

De achtergrond is de vaststelling dat ons universum wonderlijk, werkelijk mi - ra - ku - leus, goed is afgestemd om leven mogelijk te maken, terwijl dat heel goed anders had kunnen zijn. Daarvan heb ik al eens een aantal voorbeelden opgesomd en hier is er nog één. Voor het tot stand komen van supernova's is op een bepaald moment een bepaalde interactie nodig tussen de massa van de ster en uitgestraalde neutrino's; deeltjes die zo weinig met andere deeltjes interageren dat onze experimenten ze nog nooit hebben kunnen waarnemen. Maar uitgerekend in de context van die supernova is dat "zo weinig" precies wat er nodig is om de nucleaire reactie die een "supernova" is op gang te krijgen: en anders geen supernova's. Maar in dat geval waren melkwegen ook niet de langdurig stabiele broedplaats van sterrenstelsels die ze nu wel zijn, zodat er ook weer helemaal niet zo heel veel sterren, melkwegen enzovoort waren. Dus die interactie van neutrino's met al de rest, zo flauw dat je ze haast als onbestaand kan beschouwen, is nu net wat er nodig is om in ons universum leven mogelijk te maken. Dat, en een hoop andere “toevalligheden”, dus.

Dat is iets waar je gemakkelijk heel simplistische theorieën over kan opzetten, of ook iets dat je om heel simplistische redenen kan afwimpelen, maar het feit blijft dat heel veel heel serieuze mensen daar heel diep over nadenken. Ikzelf die een boek van Smolin als "het beste non-fiction boek dat ik ooit gelezen heb" beschouw ben nogal geneigd om Smolin te volgen, maar ik moet zeggen dat veel van (wat ik begrijp van) wat Susskind hier zegt me razend interessant overkwam. Bijvoorbeeld als hij de vergelijking maakt tussen het uitzonderlijke van hoe het leven hier op Aarde mogelijk is, en het analoge uitzonderlijke van wat er op het niveau van het universum lijkt te gebeuren.

Namelijk, als je heel het zonnestelsel bekijkt, dan is dat praktisch 100% onleefbaar, letterlijk. Te heet in de buurt van de zon, te koud overal elders, en quasi vacuum op de plaats waar het net tussenin is. Maar als er heel veel diversiteit is ("te heet", "te koud" "tussenin"), en genoeg tijd, dan is het niet meer zo onredelijk te veronderstellen dat er ergens wel een plaatsje tussenzit waar het toch kan: en vanzelfsprekend is het leven dat daarover kan nadenken "uitgerekend" geëvolueerd waar dat mogelijk was. Op het niveau van de Melkweg is de "onwaarschijnlijkheid" dat ergens leven kon ontstaan nog veel spectaculairder, maar tegelijk is er ook veel meer diversiteit die maakt dat er "ergens" een plaatsje kon zijn... Enzovoort. En op het niveau van het universum: same.

Dus de logica van het antwoord op de vraag naar leven is een beroep op veel tijd, veel ruimte, en veel diversiteit, allemaal dingen die we met onze eigen ogen kunnen zien, ergo, opgelost (1). Wat ik pas met Susskind begrijp, is waarom dat alleen maar een analogie is. Immers, het gaat niet meer over de vraag waarom er net genoeg straling, warmte, gravitatie, druk, etc is op een bepaalde plaats in een zonnestelsel/melkweg, maar over waarom er net die eigenschappen zijn in het ("een"?) ("ons"?) universum die maken dat er melkwegen en zonnestelsels kunnen bestaan.

Met dat allemaal in het achterhoofd gaan fysici op zoek naar de analogie, op het niveau van universums, met zonnestelsels, en overigens ook met de evolutie van het leven. De meningsverschillen tussen Smolin en Susskind gaan over hoe je op een fatsoenlijke manier kan nadenken over die "veelheid aan universa" die er (om de analogie vol te houden) moet zijn met de "diversiteit, ruimte en tijd", die er binnen ons ene, waarneembare, universum is. Die meningsverschillen gaan ver, ver, ver boven mijn pet. Eén van de criteria om uit te maken welke modellen meer of minder ernstig zijn is filosofisch van aard: het falisificatieprincipe. Dat kan ik dan weer wel een beetje volgen. Smolin hecht er heel veel belang aan, en dus schiet hij bij mij alweer midden in de roos. Alleen zegt Susskind er hier een paar dingen over waarom hij het minder (nota bene: "minder"; niet "niet") serieus neemt - en in combinatie met de discussie met Smolin moet ik zeggen dat de filosoof in mij er toch serieus heeft zitten naar kijken.

Ik zou zeggen, mocht je tot hier geraakt zijn, werp er dan zelf ook maar eens een blik op.

------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/vragen-allemaal-vragen.html
(2) zie ook: http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2008/07/vragen-bij-het-anthropisch-principe.html

Geen opmerkingen: