donderdag 30 maart 2006

Auto

Ik heb heel lang met een klein Japannerke gereden: een Nissan Micra. En toen de eerste op was heb ik er zelfs een tweede gekocht. 15 jaar oud is die geworden (maar niet allemaal bij mij, welteverstaan), en, benzinemotor en al, 250,000 (neenee, geen typfout, twéé, vijf, nul, duizend) kilometer stonden er op de teller.

En eigenlijk nooit noemenswaardige vodden mee gehad. De eerste heeft een nieuwe alternator moeten krijgen, de tweede heb ik eens moeten binnendoen voor een nieuwe uitlaat, en allebei hebben ze nieuwe banden gehad. Het leek me toen al heel redelijk voor het totaal aantal jaren dat ze hebben rondgereden. Oh ja, en geen van beide nieuw gekocht, allebei met enkele tientallen duizend kilometer op de teller, wat in prijs een aanzienlijke slok op de borrel scheelde.

Sinds twee jaar heb ik een Volkswagen Polo. De Volkswagen garage is practisch recht tegenover mijn deur. Er stond een 50,000 kilometer op de teller, hij was drie jaar oud, hij kreeg een jaar garantie en hij kostte verschillende duizenden euro. Ongeveer zoals de Micra’s, zeg maar.

Na één maand was er een lichtje kapot en begon er een band helemaal uit te zakken. Een dikke factuur: garantie? Neenee, dat is sleet. Na weer zes maanden was er wéér een lichtje kapot, dus een dikke factuur: sleet. En nu blijkt dat de uitlaat zal moeten vervangen worden. Ja, want er zit al een heel klein barstje in, en dat zal met de maanden groter worden, en dan knalt hij er uiteindelijk toch af.

Tja, sleet. Het is een heel duur stuk, en de manuren die ze aanrekenen kosten minstens evenveel. En het soort mensen dat een blog volsmijt met Popper en Marx en ontwikkeling en de evolutietheorie, die kan dat natuurlijk niet zelf.

Mijn steekproef bestaat uit drie auto’s. 100% van de Japanners maakt een zeer goede indruk: zelfs toen ze al heel oud waren bleven ze practisch geluidloos rijden. 100% van de Volkswagens zijn echte koffiemolens en ze verslijten gelijk... gelijk... (machteloos, hulpeloos zoekend naar woorden...) Zou dat nu toeval zijn dat zulk een kleine steekproef toch heel precies alle clichés bevestigt?

woensdag 29 maart 2006

Hoe zat dat nu met die "superieure cultuur"?

We horen vaak - nee, we worden dolgedraaid met het verhaal – dat onze superieure Westerse cultuur in haar bestaan bedreigd wordt door de Islam. Of de dreiging nu afkomstig is van simpele bevolkingsstatistieken, of militair (“ze willen een khaliefaat stichten van Londen tot Kuala Lumpur”) of religieus imperialisme doet er niet toe. Enkel als wij allemaal, en dagelijks; bij voorkeur zelfs meerdere keren per dag, daarover onze ontzetting uitloeien in lezersbrieven, blogartikelen en commentaren - en nog het meest van al: nieuwsgroepen - kan de ondergang van onze superieure cultuur nog worden afgewenteld. En het is zelfs zo erg, dat het simpele in vraag stellen van deze toestand zelf al tot collaberatie (sic) wordt uitgeroepen. Zelf gezien, zelf meegemaakt.

Nu bestaat er een historische, of economische of sociologische regel – voor dat soort nuances weet ik er niet genoeg van – die zegt dat bij langdurige confrontaties tussen twee beschavingen, de meest hoogstaande cultuur (en dat is vaak ook economisch) de andere inlijft. Ik weet zeker dat ik er verwijzingen voor zou kunnen terugvinden, maar voor mijn part behandelen we dat hier als De Wet Van Koen.

En nota bene, dat heeft weinig met militaire superioriteit te maken. De geschiedenis staat letterlijk bol van de hoogstaande culturen die op een bepaald moment, vaak als gevolg van een tijdelijke, geïsoleerde militaire technologie in hoofde van een primitiever volk, werden veroverd en zelfs overheerst door dat primitiever volk. En telkens blijkt het een kwestie van decennia, hoogstens eeuwen, en de vreemde invallers verwerven zich de lokale, veel hoogstaander cultuur, en de oorspronkelijke beschaving heeft er weer zoveel territorium bij. De Chinezen, practisch heel hun geschiedenis lang. De Europeanen die via de Vikings Skandinavië inlijven. De geschiedenissen van het oude Egypte en Mesopotamië. De Grieken met de Romeinen. Ad infinitum.

En niet minder vaak waren technologisch gevorderde beschavingen ook militair verder gevorderd, en over hoe primitievere volkeren in dat geval voor de bijl gingen, staan de geschiedenisboeken nog veel en veel boller. Amerikaanse of Australische inboorlingen, iemand?

Dus eigenlijk kunnen we dat als een formele regel opvatten, en dan draaien we de ontzetting waarmee dit stuk begon gewoon om. Indien bij een langdurige confrontatie tussen twee culturen de ene de andere inlijft, hetzij omdat ze de primitievere cultuur onderwerpt, of zelfs via de omweg dat ze er militair door onderworpen wordt, dan is de inlijvende cultuur “een superieure cultuur” ten opzichte van de opgeslorpte cultuur.

En dat is de reden dat ik me al tot collaborateur heb weten uitroepen! Ik denk namelijk dat de Westerse beschaving een “superieure” beschaving is. Aanhalingstekens omdat het cultuurrelativisme ons (terecht) vertelt dat termen als “superieur” en “inferieur” in deze context alleen maar betekenis hebben wanneer ze vergezeld worden van het kader waarin ze superieur of inferieur zijn. Het Westen is beslist “inferieur” in het bouwen van pagoda’s en koepelmoskeeën, maar het is “superieur” in economisch opzicht, plus een hoop cultuurwaarden als, zeg, wetenschappelijk onderzoek. En het is die superioriteit, overigens vertaald in een oneindige militaire superioriteit, die maakt het Westen onmogelijk in zijn bestaan kan bedreigd zijn door de Islam. De enige manier waarop je dat kan geloven, is door te geloven dat het Westen een inferieure cultuur is, en daar geloof ik geen barst van.

En als je de toestand vanuit het perspectief van de andere kant ziet, dan zie je dat die andere kant zich inderdaad in zijn cultuur bedreigd ziet door het Westen. De jeugd die niet langer gesluierd of in seksuele Apartheid moet rondlopen, de politiek-religieuze ontvoogding die altijd plaatsgrijpt wanneer er een rijker wordende middenklasse ontstaat; de mollahs weten duidelijk niet meer van welk hout pijlen maken. En in reactie op de frustraties daarover krijgen we wel eens van die vreemde gebeurtenissen als bomaanslagen en vliegtuigen die in torens knallen. Maar dat verhoudt zich vanzelfsprekend tot de levenskracht van de Westerse beschaving zoals een muggenbeet tegenover een volwassen mens.

En natuurlijk kan ik het mis hebben. Natuurlijk kan de geschiedenis, bezien vanuit, zeg, binnen vijfhonderd jaar, aantonen dat het Westen na de twintigste eeuw een inferieure beschaving was. Ikzelf geloof het niet.

Betoging voor werkloosheid: Groot Succes!

Volgens de organizatoren betoogden in Frankrijk drie miljoen mensen voor werkloosheid, volgens de politie waren het er één miljoen. Standaard, zo'n verschil. In elk geval, dat lijkt me een klinkend succes. Ik denk wel dat de betogers hun zin zullen krijgen. En dat zal vervolgens de schuld zijn van het kapitalisme! Tjatja.

maandag 27 maart 2006

Cambodja: de puntjes op de i

In reactie op het "citaat" van gisteren, verscheen op http://lvb.net/item/2529#18650 de volgende nuancering van "i", de auteur van dat citaat:

"Wat een mooi voorbeeld van het uit de context rukken van een uitspraak. Mijn punt was dat als rokers als moordenaars worden bestempeld, dat die culpabilisering dan dient doorgetrokken te worden: omwille van onze "nood" aan goedkope kledij leven mensen in de Aziatische landen in slechte omstandigheden, omwille van onze behoefte aan gemotoriseerd wegverkeer sterven mensen door vervuiling."

Right. Gelukkig zei ik het gisteren al, het leek inderdaad eerder op een wat vlugge boutade. En dus was het niet de neo-Marxiaanse propaganda die evenwel vaak, het mag gezegd, precies deze vorm aanneemt.

Dus ik geloof dat! Maar er is natuurlijk een kleinigheid. Er is een fysiek verband tussen roken en sterfelijkheid, en je zou kunnen discussiëren of de betrokken causaliteit zich wel of niet vertaalt in een ethisch of anderssoortige verantwoordelijkheid. En er is een fysiek verband tussen verkeer (en bijhorende vervuiling) en sterfelijkheid, en je zou kunnen discussiëren over dezelfde vraag. Maar is er nu ook een oorzakelijk verband tussen onze nood aan goedkope kledij en slechte omstandigheden in Azië?

Zoals het hier weer staat, ook met de context, is het antwoord "ja". Maar zoals ik gisteren al schreef, lijkt het juiste antwoord "nee". Sterker nog, het juiste antwoord luidt "nee, integendeel".

En dus lijkt me er maar één mogelijkheid te zijn om de "snelle boutade" te redden. Het was weliswaar bedoeld als voorbeeld van hoe zeer vage causaliteiten niet altijd te vertalen zijn in ethische verantwoordelijkheid, maar het was daar eigenlijk een slecht voorbeeld van. Want in dit geval is de aanwezigheid van die causaliteit (om het zacht uit te drukken) zéér twijfelachtig; eerder integendeel.

En omdat het nu eenmaal zo goed lijkt op de standaard-Marxiaanse propaganda voelen allerlei mensen zich geroepen om puntjes op de, jawel, i te zetten!

Je zou toch niet willen dat door het laten passeren van dat soort propaganda wordt meegewerkt aan het instandhouden van de armoede, waartegen we juist beweren te protesteren, nietwaar?

zondag 26 maart 2006

In Cambodja sterven de kindjes...

Op LVB.net (1) komt ene Ilse Baetslé aan het woord, die verklaard had, dubbel punt, open de aanhalingstekens, "Kindjes in Cambodja sterven omdat wij goedkope kleren dragen.", punt.

Ha! Dat is nu juist het soort onderwerp dat mij interesseert! Alleen, om één of andere mysterieuze reden is er geen commentaarmogelijkheid. Dan maar naar het blog zelf gegaan. En daar blijkt dat het eigenlijk maar een commentaar is, verloren in een discussie over roken. Dus daar begin ik niet aan.

Maar intussen staat het er wel. Het was achteraf bekeken misschien maar een vlugge boutade, maar toch, het staat er en het knaagt. Maar oeps! Bijna vergeten! Ik heb, verdorie, zelf een blog! Tadàààààà! Hier gaan we.

Eerst en vooral, op een site van de Europese Commissie (2) vernemen we dat Cambodia (een artikel uit november 2004) een kindersterfte kent van 124 per 1,000 kinderen onder de 5 jaar. Eén van de hoogste cijfers uit Zuid-Oost Azië, en inderdaad een schrikwekkend getal. Ikzelf, sinds zeven maanden papa van Sarah, mag er niet aan denken dat je zo'n ukkepuk hebt rondkruifelen, en dat je een kans hebt van één op acht (!) dat je hem of haar weer kwijtraakt.

En dat is te wijten aan het feit dat wij goedkope kleren dragen? Dat is een vreemd verband. Laten we proberen er bewijzen voor te vinden! We doen een onderzoek: wat weten we nog meer over kindersterfte in het algemeen?

Wel, ik ontdek dat de typische kindersterfte voor de 20% armste landen ter wereld 200 kinderen per 1,000 geboortes is: zoals Cambodja, dus. In de rijkste landen daarentegen is het 4 per 1,000 geboortes. En, niet onbelangrijk, in één adem vernemen we dat er een omgekeerd verband is tussen het inkomen van een land en de kindersterfte: Als het inkomen daalt met 10%, dan stijgt de kindersterfte met 6% (3).

Dat zegt ons iets over de verdeling van de kindersterfte doorheen (de welvaart in) de ruimte. Wat weten we verder over de verdeling van de kindersterfte doorheen de tijd; doorheen de geschiedenis? Wel, val niet van je stoel, maar dat zijn nu precies dezelfde cijfers die je ook terugvindt in het Europa van voor de Industriële Revolutie (4).

Dus tekent zich volgens mij een bepaald plaatje af: In de periode voor de Industriële Revolutie was heel de wereld, Europa incluis, in termen van kindersterfte, heel, heel erg arm. Terzijde, ik maak me sterk dat ik ook in meer algemene termen kan terugvinden dat voor die periode heel de wereld heel, heel erg arm was (5). Het lijkt er op dat je geen "goedkope kleding" nodig hebt om dat soort toestanden te zien te krijgen, nietwaar? Het lijkt er integendeel op dat Cambodia nog steeds in een toestand zit waar heel de wereld altijd en overal heeft ingezeten. En blijkbaar ligt het verschil tussen landen die daar nog steeds inzitten, en landen waarvoor dat niet langer zo is, in de Industriële Revolutie.

Want met de Industriële Revolutie beginnen die cijfers af te nemen. (Remember? Een toename van 10% in de welvaart leidt tot een afname van 6% in de kindersterfte.) Die begon overigens, omstreeks 1750, met verbazingwekkende productiviteitsstijgingen in uitgerekend de katoenindustrie (textiel!), die zich vertaalde in goedkope textielproducten, hetgeen ze toegankelijk maakte voor een breder publiek, hetgeen zich vertaalde in betere hygiëne (6) en, wellicht, lagere kindersterfte? En nadat het, in de negentiende eeuw, oversloeg van Engeland op de VS en West-Europa, en later op Japan, en vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw ook op grote delen van Azië, zien we op al die plaatsen de welvaart fors toenemen, en de kindersterfte dalen.

En daarom wil ik het - respectvol, natuurlijk - met Ilse Baetslé oneens zijn. Volgens mij sterven de kindjes in Cambodia niet omdat wij goedkope kleding dragen. Als wij er al iets mee te maken hebben, dan zal het zijn omdat wij niet genoeg van die kleding kopen. Immers, meer vraag leidt tot hogere prijzen, hetgeen leidt tot hogere inkomens, hetgeen in de vermelde verhouding leidt tot dalende kindersterfte.

En dat alles is in overeenstemming met loepzuivere liberale theorie. Maar als het alleen maar theorie was, dan zou dat allemaal ontzettend saai en vatbaar voor propaganda zijn. Alleen, het is ook in overeenstemming met de historische feiten. Zie Europa, en al de rest, na hun Industriële Revolutie. Korea, om een voorbeeld te noemen, was een land dat in de jaren vijftig van de twintigste eeuw was afgeschreven als een streek die minder toekomst had dan Afrika. En geef het vijftig jaar, en ze zijn een Industriële samenleving met een BNP per hoofd in de buurt van dat van ons.

Zuid-Korea, natuurlijk, niet Noord-Korea. In Noord-Korea was er al die tijd een Marxistisch bewind. Och, 't zal wel weer allemaal de schuld van de goedkope kleding zijn...

----------------------------------
(1) http://lvb.net/item/2529
(2) http://europa.eu.int/comm/external_relations/cambodia/intro/ip04_1351.htm
(3) Easterly, The Elusive Quest for Growth, Economists' Adventures and Disadventures in the Tropics, 2001, chapter 1, §1
(4) Cipolla, Before the Industrial Revolution, European Society and Economy 1000 - 1700, 1976 (1991), chapter 5
EN Maddison, The World Economy, A Millennial Perspective, 2001, tabel 1 – 4
(5) Braudel, Les Structures du Quotidien, Civilisation matérielle, économie et capitalisme XV° - XVIII° siècle deel I, 1979.
(6) Landes, The Wealth and Poverty of Nations, 1998, Introduction.

"Puur verbale kwesties": nog een voorbeeld

Eén van de meest gebruikte sofismen die bepaalde "critici" (aanhalingstekens omdat we met zelfbenoemde "critici" te maken hebben; "critici" die de facto van mening zijn dat ze iets kunnen be"kritizeren" zonder zelfs maar het geringste benul te hebben van het onderwerp. We zullen onmiddellijk een voorbeeld zien) van de evolutietheorie opwerpen, klinkt als volgt: Hoe kan leven uit niet-leven ontstaan?

Als het de bedoeling is verwarring te stichten, is dit een sofisme van hetzelfde kaliber als het zogenaamde kip/ei probleem - met die nuance dat het in dit geval nog veel meer ook werkelijk de bedoeling is om verwarring te stichten. Daarnaast is het tragikomisch te bedenken dat de evolutietheorie niet eens over "het ontstaan van het leven" gààt. Een vorige post (1) heeft, met mechanisme en al, verteld waar de evolutietheorie wel over gaat: beschouw een groep levende organismen, laat er het mechanisme van "natuurlijke selectie" op los, en trek zelf je conclusies.

En dus hebben de "critici" hun aanhalingstekens al ruimschoots verdiend, nog voor de veldslag eigenlijk begonnen is. Maar dit zullen we nog genereus glimlachend laten passeren. Laten we niet te veel zout wrijven in de wonde van "critici" die denken een theorie te bekritizeren met vragen over een onderwerp dat er niet eens iets mee te maken heeft. Laten we even doen alsof we te maken hebben met een serieuze vraag, van hetzelfde kaliber als het kip/ei probleem, toen we het sofisme erachter nog niet hadden doorzien.

Wat is de val waarin ze onschuldige mensen hopen te laten trappen? Ze hopen achter een puur verbale kwestie - de termen "leven" en "niet-leven" - te kunnen wegsteken dat we niet te maken hebben met eeuwige, onveranderlijke, Platoonse entiteiten, maar met complexe en langdurige processen. Ze stellen een vraag die inhoudelijk niet verschilt van "hoe zou een kip uit een niet-kip kunnen ontstaan?". Ze proberen weg te moffelen dat we hier eigenlijk discussiëren over de betekenis van woorden. En woorden en hun betekenissen zijn verschijnselen die geldig zijn gedurende de relatief beperkte periode van enkele decennia; misschien eeuwen. Dat is in vergelijking met het ontstaan van (verschillende soorten) vogels; laat staan het leven op aarde, zo fabuleus kort dat noch het "leven", noch de "kippen", noch de "eieren" in die tijdsspanne noemenswaardige verschillen vertonen.

Maar elk van die drie zijn, net zoals alle andere biologische verschijnselen, alleen maar schakels in een heel lange ketting. Aan het begin van die ketting spreken we nog niet van "leven" - omdat we alleen nog maar tamelijk complexe moleculen hebben - zoals we aan het begin van de uitwisseling van genetisch materiaal nog niet over "ei" spraken (2). En aan het einde, of ergens er middenin, van die keten is er heel duidelijk wel sprake van "leven", of "ei", of whatever, gewoon overeenkomstig de regels van het taalgebruik ("we praten over de betekenis van woorden").

En dus kunnen we ons afvragen waar precies in de zeer lange ketting de regels van het taalgebruik voor de eerste maal toelaten te praten over "leven" of over "ei", enzovoort. Terwijl het stadium onmiddellijk daarvoor dan al allerlei kenmerken zou vertonen van "leven", maar er (volgens dat taalgebruik) toch nog geen is. En dus is er mogelijkheid zat om tot heroische meningsverschillen te komen. Iedereen kan verschillende definities voorstellen, en met zijn of haar definitie een ander punt in de keten als "eerste leven" aanduiden.

Maar dat hangt dus zuiver af van een definitiekwestie. Terwijl de ingebeelde "critici" hoopten dat mensen die daar niet aan denken door hun "kritische vragen" in moeilijkheden komen: want ja, hoe zouden twee totaal tegengestelde dingen als "leven" en "niet-leven" nu uit elkaar kunnen voortkomen? Terwijl vanaf nu het antwoord is: "omdat het alleen maar in het verbale om tegengestelden gaat, en niet in het reële".

Mensen die het moeten hebben van dat soort pathetische sofismen moeten we maar niet te serieus nemen. Mensen die het onderwerp dat ze beweren te be"kritizeren" zo weinig kennen dat ze hun sofismen zelfs op het verkeerde onderwerp loslaten zien er (voor zover mogelijk) nog meer potsierlijk uit. Wat ze overigens niet belet om, wanneer ze publiek als charlatan worden ontmaskerd, enkele weken of maanden af te druipen, en vervolgens poneren ze de hele litanie opnieuw.

----------------------------------------

(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/03/dingen-die-iedereen-zou-moeten-weten-3.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/03/een-puur-verbale-kwestie.html

zaterdag 25 maart 2006

Endorfien

Het blog bestaat, als ik dat goed zie, nog maar een maand, en in die tijd staan er pakweg tien posts op. Niet ongelofelijk veel, dus.

Maar toch... het heeft iets heel merkwaardigs. Het niet gaat over het ontstaan van het universum, de oorsprong van het leven, de zin van het bestaan, "waarom er iets is, en niet veeleer niets", de ongelijke verdeling van de welvaart in de wereld en al die andere dingen die ik normaal minstens nodig heb om ervoor uit mijn bed te komen. En toch betrap ik me er op dat ik geregeld ga kijken. De aanpak, de vorm, de stijl. En dus ook de inhoud.

Raar, hé? Wat maakt dat het ene blog ons aantrekt, en het andere niet? Ik kan me heel goed voorstellen dat veel mensen iets denken als "wat een poespas en dan nog één keer per week, hup, next!". En toch, niet bij mij. Een blog als een universum, een blog als de persoonlijke uitdrukking van iemands karakter, een blog tussen al die andere blogs, en zomaar opeens ben je geïntrigeerd.

Hier is de url:

http://www.endorfien.com/

Ik denk, als het een tijdje hetzelfde niveau haalt, en - misschien nog belangrijker - iets vaker een update krijgt, dat ik me nog eens enkele uren ga martelen om die url in de "blogrol" te zetten; Luc Van Braekel staat daar zo eenzaam...

Een puur verbale kwestie

Remember die kip die dat ei had gelegd, en niet meer wist of ze ze nu voor dan wel na het ei was ontstaan? Nu we het principe van natuurlijke selectie achter de kiezen hebben zijn we gewapend om te zien hoe dat kip/ei probleem bestaat uit twee onderdelen die eigenlijk met elkaar niets te maken hebben: altijd een dankbare gelegenheid om verwarring te zaaien.

Het eerste onderwerp is de ontstaansgeschiedenis van het ei. Eenmaal de natuur het kunstje had uitgevonden waarbij nakomelingen niet langer een loot of een scheut van één ander individu waren, maar wel een mengsel van twéé ouderindividuen – het kunstje dat we “seks” noemen – ontstond het probleem hoe de genetische kenmerken van twee verschillende individuen op een efficiënte manier bij elkaar konden komen.

In een waterige omgeving hoeft dat niet zo moeilijk te zijn. Het volstaat dat twee individuen in dat water geslachtscellen spuiten en dat het boeltje vermengd raakt, en de klassieke chemische reacties – de reacties die we ook vandaag alle dagen zien gebeuren – kunnen in gang schieten.

En natuurlijk zijn geen twee exemplaren van versmolten geslachtscellen exacte copieën van elkaar: “variatie”. De ene zal, om welke reden ook, en op basis van welke eigenschap ook, al eens wat vloeibaarder, of juist wat vaster; wat olie-achtiger, zijn dan de andere. De ene zal wat groter zijn dan de andere. Er zijn ontelbaar veel mogelijke voorbeelden van variatie denkbaar, en sommige daarvan zullen een impact hebben op de kans dat de versmolten geslachtscellen ook tot nieuwe individuen leiden.

Bijvoorbeeld – maar zonder enige pretentie over de reële gang van zaken – kunnen de grotere exemplaren beter zijn dan de kleinere omdat, uimmmmm, omdat... omdat... laten we zeggen... ha! Omdat de grotere exemplaren meer bouwstenen meebrengen dan de kleinere! Het doet er niet toe, het gaat me hier enkel om de logica van het mechanisme.

En als de grootte van de exemplaren, of van welk ander variabel kenmerk ook, ook nog erfelijk is, dan zullen met het verstrijken van de generaties meer en meer organismen voorkomen die via grotere klompen geslachtscellen aan voortplanting doen: natuurlijke selectie. En op een ander moment, heel kort daarna of misschien een miljoen jaar later, ontstaat een vlies dat het boeltje beter bijeen houdt, en na verloop van tijd hebben ze allemaal een zekere grootte plus een vlies. En wanneer de complexer wordende organismen ook nog kalk kunnen verwerken, en er een zekere verharding ontstaat die nog beter de cellen beschermt, dan hebben ze na weer zoveel generaties allemaal nog een fraaie schaal ook: “natuurlijke selectie”.

En omdat dat allemaal al waar is in de tijd van de vissen, en dus lang, héél, héél lang, voor er vogels waren, waren er al eieren lang voor er kippen waren. En wanneer we ons afvragen wannéér dan precies eieren ontstonden, dan zijn we rijp voor het inzicht dat het tweede onderdeel vormt van het kip/ei probleem.

Wat we net te zien kregen is dat het hele gebeuren niet de uitdrukking is van een eeuwige, onveranderlijke Platoonse realiteit - het universele “ei” - maar wel een proces is. In het vroege begin van dat proces begin spreken we nog niet van een ei. Wanneer er, aan het einde van een lange rit, vliezen en dooiers en schalen zijn, spreken we wèl van een ei, en ergens daartussenin ligt het punt vanaf waar het, overeenkomstig de regels van het taalgebruik, correct is te spreken van een ei.

Maar daarmee is ons ei gelegd! De vraag wanneer er een “ei” was hangt af van de regels van het correct taalgebruik! Het hangt af van de definitie van een “ei”. Iemand kan met de ene definitie van “ei” het ei situeren op een heel ander moment in de tijd dan iemand anders. Alle eventuele ruzies die daaruit voortvloeien zijn evenwel puur verbale kwesties: aan het proces – en daar gaat het in de theorieën die ons moeten helpen ons inzicht te verbeteren om – doet dat niet de minste afbreuk.

En dus kunnen de liefhebbers van paradoxen om hun medemens in de war brengen nog even proberen zich te redden: “Jamaar, ik bedoelde eigenlijk, wat was er eerst, de kip of het kippenei?”. En nu is iedereen in staat het sofisme in één oogopslag te zien. Er was een heel lang proces, waarbij er al heel lang eieren waren, waaruit sinds veel minder lang vogels kwamen, en ergens in dat proces kwam een punt waar een vogel een ei legde dat niet te onderscheiden is van wat we vandaag een kippenei noemen; net zoals er een punt was waar we een vogel niet kunnen onderscheiden van wat we vandaag een kip noemen. En het is dat “noemen” waarin de sleutel zit. Wat er eerst was, is een puur verbale kwestie. Een kwestie die zonder ook maar een fractie van een seconde afbreuk te doen aan het proces, louter afhangt van de definities die de taalgebruiker hanteert.

En wanneer problemen die er op het eerste zicht erg diepzinnig en zelfs onoplosbaar uitzien, eigenlijk reduceerbaar zijn tot het simpele inzicht in “natuurlijke selectie”, plus het doorzien van verbale kwesties, dan noemen we dat niet langer “diepzinnige problemen”. Dat soort dingen noemen we “sofismen”.

vrijdag 24 maart 2006

Kwotering

Op Amazon kan je producten zoals boeken of DVD’s een kwotering geven. Het systeem maakt dan een gemiddelde op van alle deelnemers, en ziedaar een globale score. En hoewel dat systeem intuitief vederlicht lijkt, en open voor misbruik (en meer van dat soort dingen), vind ik dat het vrij goed werkt. Tegenwoordig ga ik, als ik me een opinie wil vormen alvorens tot één of andere aankoop over te gaan, het vaakst naar de commentaren van andere lezers of kijkers op Amazon kijken, eerder dan andere internetsources of, Godbeware, boekenrubrieken van kranten en consoorten.

Natuurlijk zou ik mezelf niet zijn, als ik niet ook vond dat ik het nog een stuk kan verbeteren. In het bijzonder vind ik dat de kwoteringen duidelijker gedefiniëerd moeten zijn. Immers, het minimum is één ster, en het maximum is vijf. Maar daar kan je één en ander uit afleiden.

Om te beginnen: het gemiddelde is drie. Volgens mij leest iedereen die vandaag kwoteringen geeft, of nacheckt, drie als een eerder zwak cijfer. Maar denk even na. Dit is een boek (want dat neem ik nu maar even als voorbeeld) waar je tijd, en waarschijnlijk geld zal in investeren. Ook is het boek de harde selectie doorgekomen, dat het verschil is tussen een oceaan aan geproduceerde teksten, en de werkelijk gepubliceerde boeken. Dus een drie voor een werk dat al deze selecties doorkomt is een bevestiging dat het de moeite waard is van je tijd, je geld en dat je vindt dat het selectieproces zijn werk goed gedaan heeft. The Great Divergence van Pomeranz: zeer interessant, maar volgens mij fout. Zeer diepgravend, maar misschien wat ontoegankelijk voor de “geïnteresseerde lezer”.

Kortom, een driester is een behoorlijk goed boek. Je geeft met een driester aan dat wie zich voor het onderwerp interesseert er goed aan doet het te lezen. Of in nog andere woorden, veel meer boeken zouden volgens mij drie sterren moeten krijgen, en dat zou dan een goede kwotering zijn: het publiek is het eens met de selectieprocedure.

Maar in dat geval is een vierster duidelijk beter dan “een behoorlijk goed boek”. Kortom, het is een razend interessant werk, uitdagend, provocerend, het vertelt je een hoop nieuwe dingen, het zet je aan het denken, het verandert je perspectief op de wereld. Als je een boek vier sterren geeft, dan geef je het een enthousiaste aanbeveling, en je denkt dat wie zich voor het onderwerp interesseert eigenlijk niet buiten het boek kan. Frans De Waal. Fernand Braudel. David Landes.

En dan is een boek van vijf sterren het zeldzaam meesterwerk, zonder meer briljant, het soort werken dat je zou moeten lezen, zelfs totaal los van de vraag of het onderwerp je eigenlijk wel interesseert. Misschien door de stijl, misschien door de inhoud, misschien door de briljante ideeën, de impact, het sociaal belang, het doet er niet toe, maar je noemt het een parel tussen de selecte lijst van boeken die zelfs al vier sterren haalden. Ik zou twijfelen of ik boeken wel een vijfster zou geven; misschien Guns, Germs and Steel van Jared Diamond, en mogelijk nog wel een paar andere (Chimpanzee Politics van Frans De Waal?), maar toch... het moet wat exclusief blijven.

En in de andere richting kan je hetzelfde doen. Twee sterren is wat je geeft aan een boek dat eigenlijk zijn geld en tijd niet waard is. Het boek doet niet wat het belooft, of suggereert. Het kan best nog nuttige informatie bevatten – twee sterren is nog altijd beter dan één – en het is misschien nog altijd grappig of wat dan ook, maar je vertelt de wereld dat, in jouw eerlijke mening, de wereld geïnteresseerd kan zijn in het onderwerp, maar toch perfect zonder dat boek kan. The Moral Animal van Robert Wright: Goed gevonden als thema, originele aanpak, maar alles bij elkaar licht, een tikje oppervlakkig, soms zelfs wat kinderachtig – maar toch nog steeds iets waar je aan kan hebben, zeg, met een tikje geluk, of zo.

En dus is één ster de kwotering die je geeft aan een boek waarvan je je afvraagt hoe het ooit door het selectieproces is kunnen komen. Het boek dat je teleurstelt, niet (noodzakelijk) omdat je het er niet mee eens bent, wellicht eerder nog omdat je het er juist wel mee eens bent, en je teleurgesteld bent dat een goede zaak op zulk een slechte manier wordt verdedigd. The End of History van Fukuyama. Het Neoliberalisme van Jaap Kruithof – dat laatste een pathetisch voorbeeld van onwetendheid zonder het geringste spoor van het Socratisch besef dàt je onwetend bent.

Het heeft, vanzelfsprekend, allemaal heel weinig belang. Zoals ik al zei, nu al vind ik dat het systeem mij meer inzicht geeft in wat ik wil weten, dan een waaier aan andere mogelijke systemen. Het is gewoon dat ik nu eenmaal alles beter wil weten.

donderdag 23 maart 2006

Dingen die "iedereen" zou moeten weten (3): Natuurlijke Selectie"

Eén van die stukjes logica waarvan ik al lang vind dat "iedereen ze zou moeten kennen" is het beginsel van "natuurlijke selectie". Dat is zo belangrijk dat het de basis vormt van de evolutietheorie, maar het heeft veel bredere toepassingen dan dat.

Laten we het mechanisme maar op de historische manier aanvatten, dus zoals Darwin het in 1859 voor de eerste keer aan de mensheid uitlegde: als basis van een biologische theorie. Dus beschouw een willekeurige populatie biologische organismen; het zouden mensen kunnen zijn, of beuken, of bacteriën, of whatever.

Merk ten eerste op dat de leden allemaal een beetje van elkaar verschillen; je vindt nooit twee exacte copieën van hetzelfde organisme. Dat noemen we "variatie". Merk vervolgens op dat kenmerken van individuen erfelijk kunnen zijn: blanke mensen krijgen blanke kinderen, zwarte mensen krijgen zwarte kinderen, enzovoort. Dat noemen we "erfelijkheid". Merk tenslotte op dat niet alle individuen evenveel nakomelingen hebben. Dat noemen we "selectie".

Dit, nota bene, zijn waarnemingsfeiten. We weten dat ze waar zijn, omdat we het zien gebeuren. Ze zijn waar, totaal los van de vraag of we begrijpen waarom ze waar zijn. In het bijzonder had Darwin geen enkel idee van waarom "erfelijkheid" waar was, maar dat het waar was, was iets dat hij, net zo goed als wij, kon zien. En in zekere zin weten we vandaag nog altijd niet waarom "variatie" waar is, maar iedereen kan met zijn eigen ogen zien dat alle individuen van een soort in min of meerdere mate van elkaar verschillen.

Dus, gegeven dat ze waar zijn, wat kunnen we er uit afleiden? Begin bij variatie: de kenmerken verschillen. En ga door met selectie: niet iedereen heeft evenveel nakomelingen. Kan je ontkennen dat (minstens) sommige kenmerken een effect zullen hebben op de vraag of, en hoeveel, nakomelingen een individu heeft? Denk je niet dat er een verband is tussen de mate waarin (bijvoorbeeld) de leden van een groep konijnen goed kunnen zien, en/of hard kunnen lopen, en de levensverwachting (en dus de kansen op voortplanting) die ze hebben wanneer er een vos in hun midden springt?

Dus (minstens) sommige kenmerken hebben een effect op de kansen op nakomelingschap. Dus sommige kenmerken zullen een gunstig effect hebben: als je ze hebt heb je meer kans op nakomelingen dan wanneer je ze niet hebt. En wat zal er nu gebeuren wanneer een gunstig kenmerk ook nog erfelijk is?

Het antwoord op die vraag is wat we het principe van de natuurlijke selectie noemen: Indien er kenmerken zijn die (tegelijk) erfelijk zijn en (tegelijk) een gunstige impact hebben op de kans op nakomelingschap, dan zullen die kenmerken met het verloop van de generaties meer en meer gaan voorkomen in de populatie.

Dat is logisch waterdicht. Maar er volgt - logisch even waterdicht - nog iets uit, iets dat maakt dat "natuurlijke selectie" de basis kan zijn van (bijvoorbeeld) de biologische theorie die "het ontstaan van de soorten" verklaart. Namelijk volgt er nog uit dat "natuurlijke selectie" cumulatief is.

Immers, neem een willekeurige populatie. De leden vertonen variatie van erfelijke kenmerken. Na een aantal generaties zijn er dus vrij veel individuen te vinden die de gunstige variatie van de laatste generaties in zich dragen; en daarvan zijn er meer naarmate we een langere keten generaties beschouwen. En in die enigszins gewijzigde (ten opzichte van de eerste generatie) groep treden steeds weer kleine variaties op, en sommige daarvan zijn gunstig, etcetera. Het punt is dat, met het verstrijken van de tijd, de kans toeneemt dat nieuwe "gunstige variatie" optreedt in individuen die al oude "gunstige variatie" in zich dragen. Dus komen gunstige èn erfelijke kenmerken geleidelijk meer en meer tesamen voor in de populatie; de kans dat er met de tijd nog individuen overblijven zonder die eerdere gunstige variatie neemt immers af.

En als variatie cumulatief is; dus ophoopt in een bepaalde richting, dan kunnen er na verloop van tijd behoorlijk grote verschillen ontstaan tussen het materiaal waarmee je begint, en het materiaal na een hoop generaties. En dat is precies de manier waarop "natuurlijke selectie" het (of beter gezegd, "een uiterst belangrijk") oorzakelijk mechanisme is van "het ontstaan van de soorten"; het probleem dat Darwin wilde verklaren.

woensdag 22 maart 2006

Een geval van Prisoner's Dilemma

Ik was, dus, in Bratislava. Daar vertelde iemand me over de naderende verkiezing. Die was eerst voor een tijdje later voorzien, maar de coalitie ontdekte meer en meer dat ze elkaar niet veel meer te vertellen hadden, het geruzie vermenigvuldigde zich als een stapel broden en vissen, en de verkiezingen werden vervroegd.

En zonder twijfel verwachten de deelnemers dat de bevolking hun veredelde caféruzies even serieus neemt als ze dat hier in België van ons zouden verwachten. Terwijl in werkelijkheid heel het proces zo voorspelbaar is als wat. Prisoner's Dilemma verklapt ons het geheim. Of beter gezegd (in dit geval), herhaald Prisoner's Dilemma (1) verklapt ons het geheim. Daar concludeerden we dat we dat de verleiding om een snel punt te scoren "and to hell with the consequences" groter werd naarmate de toekomst minder doorweegt.

En dus zien we aan het begin van een coalitie niets dan lachende gezichten en grootmoedige verklaringen en gevoelens en uitingen van goodwill: aan het begin van de coalitie werpt de toekomst nog een lange schaduw, en "weet" iedereen dat elke negatieve daad nog op vele reacties kan rekenen. Maar aan het einde van het hele gebeuren wegen de toekomstige problemen binnen de coalitie natuurlijk helemaal niet meer zo zwaar door, want zeer waarschijnlijk is er dan niet eens meer een coalitie.

En diezelfde mensen die eerst zo genereus en constructief waren, veranderen alsof er een knop was omgedraaid in het stel zure ouwemannetjes dat nog snel een oneliner wil plaatsen. En zoals ik bij dat stuk al concludeerde, ze noemen het grote politiek, en wij lopen er nog in ook, maar het raakt niet voorbij het niveau van het gekonkel van een stel chimpansees.

(1) Zie http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/02/tit-for-tat.html

dinsdag 21 maart 2006

Bratislava

Als je het bij elkaar optelt is het echt wat hectisch: Brussel, Praag, Bratislava, Wenen, Brussel, met twee overnachtingen. Vandaag dus in Bratislava. Een provinciestadje dat nogal onverwacht een heuse hoofdstad is geworden. Maar toch wel aangenaam om eens door te wandelen: de Donau stroomt hier, op het eerste zicht iets minder breed dan de Schelde in Antwerpen. Verder een heel aangenaam stadscentrum, niet de barokke toestanden van Praag, maar ook niet de commerciele drukte.

Bij dit soort dingen heb je doorgaans niet veel tijd. Ook de avonden raken snel opgevuld; je moet echt bewust peuteren om even op het internet te raken. Bij deze, dus. En natuurlijk krijg je een soort hotels te zien dat je anders nooit te zien krijgt - ook niet als je bewust wat spaargeld investeert om je vakantie er luxueus te laten uitzien. Tenminste, ikzelf kom dan nog altijd in heel anders uitziende hotels terecht.

En hiermee is de inspiratie ongeveer op. Op "zakenreis" kom je blijkbaar minder gemakkelijk toe aan "dingen die iedereen zou moeten weten"...

zondag 19 maart 2006

Huishoudelijk: Verdere indrukken.

Na minder dan twee maanden bloggen krijgen we al vrij geregeld commentaren te zien. Dat is een verheugende ontwikkeling. Misschien kan een blog als dit - hoewel twee maanden wat weinig zal zijn om al te weten wat voor identiteit een blog uiteindelijk zal verwerven - wel degelijk een zekere belangstelling opwekken. Bovendien overwinnen de commentaren het obstakel dat ik momenteel voor gatekeeper speel: ondanks deze zeer communicatie-onvriendelijke aanpak komt er toch communicatie. Ooit hoop ik het probleem van "teveel" (bullshitposts) en "te weinig" (wat ik nu heb) op te lossen door een leefbare zone tussen beide in te creëren. Vraag vooral niet hoe; momenteel is bloggen meer dan genoeg werk...

Overigens heb ik tot hiertoe nog geen enkel commentaar geweigerd. Komt dat omdat onbekende blogs nu eenmaal geen spam of aandachtszoekers aantrekken, of komt dat omdat aandachtszoekers weten dat ze er gewoon niet inkomen, en zich de moeite besparen?

Tenslotte gebruik ik deze "huishoudelijks" om aan te kondigen dat het even wat kalmer zal zijn. Teveel werk, hoewel ik wel zal proberen, als er een gaatje is, om eventuele commentaren te laten passeren. Maar ik reken er maar niet op. Sorry voor wie uitgerekend nu allerlei dingen wilde posten: we betalen allemaal een beetje de prijs van de nadelen die open forums zo nadrukkelijk laten zien. Ik ben het wel, zoals steeds, meteen eens met de opwerping dat dit systeem ook ver van ideaal is, en sta open voor alle suggesties.

Als alles loopt zoals verwacht heb ik woensdag, uiterlijk donderdag, opnieuw tijd. Inspiratie zal misschien een ander paar mouwen zijn, maar ach, beginnende bloggers hebben dààr doorgaans niet te veel problemen mee.

:-)

Koen

"Een wereld zonder armoede"

Commentator Serge wilde in een vorig stuk weten of wij, het rijke “Westen”, niet te zelfgenoegzaam zijn. Is het niet zo dat de rijke wereld nooit eerder in een positie is geweest waar we met (relatief) zo weinig (relatief) zo veel kunnen doen? En volgt daaruit niet dat we veeleisender voor onszelf moeten zijn? En zou dat tenslotte – als ik die laatste vraag tenminste goed begrepen heb – niet de reden zijn waarom we weinig stilstaan bij de geboekte successen; namelijk dat we eerder blijven nadenken over armoede?

En natuurlijk ken ik het antwoord op die vragen niet! Ik ben alleen maar een bankbediende die al eens een boek over iets anders leest. Maar ik kan wel mijn opinie geven. Die opinie luidt respectievelijk “waarschijnlijk zijn we inderdaad nooit eerder in een dergelijke positie geweest”, verder “ik vind dat we wat veeleisender mogen zijn, maar er zijn meer problemen dan je op het eerste zicht zou denken”, en tenslotte, “neen, ik denk niet dat een soort slecht geweten de reden is waarom we ons weinig bekommeren om de behaalde successen”.

Over de nooit eerder geziene mogelijkheden om (relatief) veel te doen heeft de Amerikaanse economist Jeffrey Sachs een gepassioneerd boek geschreven: The End of Poverty, How We Can Make It Happen In Our Lifetime, 2005. Nu is dit een boek van een man die over een verbijsterend breed aantal onderwerpen een opinie heeft die klinkt als “zoals ik beter weet dan de rest van de wereld bij elkaar, puntjepuntjepuntje”. Af en toe wel wat irritant, eigenlijk. Maar tegelijk geeft het een goed, want becijferd, beeld van hoe we inderdaad in die (relatief) nooit geziene positie zitten, verder hoe een typisch pad naar ontwikkeling voor iedereen er zoal zou kunnen uitzien, en tenslotte heel concreet becijfert, in dollars, wat er nodig is en waarom dat (relatief) gemakkelijk haalbaar is.

Het gevolg is dat iemand die zich heeft doodgeërgerd aan de zelfophemeling, maar overtuigd was van de analyse, verzucht heeft “ik hoop dat hij zijn zin krijgt, maar zonder dat hij er enige erkenning voor krijgt”. Ik weet niet meer waar ik dat gelezen heb, maar zo stond het er.

Het probleem is natuurlijk ook dat, zelfs al kan je iets doen, je niet noodzakelijk weet wat je moet doen. Wat helpt het een pak dollars af te geven in een dorp in de jungle waar geen dokter is om met die dollars te betalen, en waar geen weg is naar een markt waar je iets met die dollars kan gaan kopen? Wat doe je als je weet dat één van de belangrijkste stappen die je naar ontwikkeling kan zetten de emancipatie van de vrouw is, en de lokale ayatollah verklaart dat vrouwen niet eens mogen buitenkomen?

Dus het is vaak niet alleen een kwestie van willen (waar, denk ik, Serge de vinger probeert op te leggen), het is vaak ook een kwestie van kunnen en zelfs van mogen (waar je waarschijnlijk niet zo meteen aan had gedacht, wel?).

Tenslotte, ik denk niet dat we zo weinig aandacht geven aan de successen van de latere negentiende, en (vanzelfsprekend) de twintigste eeuw, omdat we ons concentreren op wat er nog steeds mis gaat. Om eerlijk te zijn denk ik dat “we” zowel wat er mis gaat, als wat er goed gaat, benaderen met de grootst mogelijke onverschilligheid. Oh, we storten wel eens wat voor de slachtoffers van de laatste tsunami – als we niet achter één van de vele excuses wegkruipen – maar dat is niet veel meer dan onze rust afkopen: eigenlijk zouden we er liefst zo weinig mogelijk mee geconfronteerd worden. Of waar dacht je dat al die excuses voor dienden?

En als consequentie daarvan denk ik niet dat we weinig stilstaan bij onze successen omdat we zoveel stilstaan bij de armoede: dat laatste doen we immers gewoon niet. We staan nooit stil bij de successen, omdat we niet eens weten dat die successen er zijn. We vinden het erg vanzelfsprekend dat we 80 jaar leven, dat we nooit honger hebben, dat vrouwen niet langer een kans van 10% (of zoiets) hebben om te sterven in het kraambed, en dat geen tientallen percenten van de baby’s sterven voor ze een jaar oud zijn. Zo vanzelfsprekend vinden we dat, dat we ons ergeren aan “de opdringerige armoede” van de mensen in landen waar dat allemaal wel nog zo is; alsof die landen door (onze) God zijn geschapen opdat wij er onze vakantie kunnen doorbrengen.

Maar dat zijn natuurlijk alleen maar een collectie opinies van een bankbediende. Hoe dan ook, bedankt voor die vraag, het heeft toch een leuk postje opgeleverd.

zaterdag 18 maart 2006

Brad Delong is meedogenloos.

Zie: http://delong.typepad.com/sdj/

(Dit is overigens het blog van iemand die ik ooit zichzelf als "a card carrying neo-liberal" heb weten omschrijven. Gewoon maar even vooraf ter info...)

Sinds enige tijd amuseert Brad Delong zich met het confronteren van wat bepaalde mensen vandaag zeggen, en de heel andere dingen die ze tot een dikke drie jaar geleden zegden. De gelegenheid om dat te beginnen doen zal zich ongeveer voorgedaan hebben, toen de huidige Amerikaanse ambassadeur in Irak openlijk zei dat de invasie van drie jaar geleden een "doos van Pandora heeft geopend"; toen het hoofd van de Israelische veiligheidsdienst openlijk zei dat het heimwee naar de dagen van Saddam al begon toe te slaan; toen Francis Fukuyama (toch één van de grote bronnen van het "Project of a New American Century" (of zoiets) dacht ik?) openlijk praatte over het onvoorstelbare geklungel na de invasie, of toen Donald Rumsfeld openlijk nadacht over hoe te reageren op de burgeroorlog, waarmee je nog maar pas zo werd uigeloeid als je er alleen maar over durfde beginnen.

Als de grote kanonnen vandaag de dag al openlijk durven zeggen wat de eerste de beste extreemlinkse, hysterische, Anti-Amerikaanse pseudo-intellectueel hen doodeenvoudig (en meer dan drie jaar geleden) had kunnen vertellen - ik zwijg dus van "card-carrying neo-liberalen als Brad Delong of, op oneindig veel beperktere schaal, ikzelf - dan kan je verwachten dat minstens een deel van de commentatoren van krijgshaftig rechts dat nu ook allemaal doorkrijgt - en zelfs de moed opbrengt om dat te durven zeggen.

En dus amuseert Brad Delong zich ermee, ergens sindsdien, met op zijn blog de teksten van die commentatoren van vandaag te confronteren met de de teksten van diezelfde commentatoren drie jaar geleden. Met hen, laten we eerlijk zijn, openlijk en recht in hun gezicht uit te lachen met hun toenmalige steun voor de Amerikaanse Irakpolitiek.

En dat is heel slechte politiek! Een politicus (annex academicus) als Brad Delong zou moeten weten dat goede politici dingen nooit persoonlijk opvatten, dat ze mogelijk al morgen moeten samenwerken met wie ze vandaag afschieten, dat het kortzichtig, en zelfs gevaarlijk is bruggen op te blazen, als die bruggen leiden naar oevers die je met enige mate van waarschijnlijkheid ooit nog zal willen, of moeten, betreden.

En daarom, Brad, hoewel ik heel erg naar je opkijk, voor je "card-carrying neo-liberalisme"; voor je inzicht in economie en in economische geschiedenis; voor je pedagogisch talent om mensen te laten inzien wat een gigantisch belang markten hebben (gehad) voor de fabuleus stijgende welvaart in de wereld, de laatste 150 jaar; voor je bewezen vermogens om die inzichten heel concreet in "policy" om te zetten, en hoewel je, naar ik aanneem, geen woord Nederlands spreekt...

... daarom, "tsk, tsk, Brad, zulke slechte politiek van zulk een (intellectueel) breedgeschouderd man!"

Maar boy, zijn er even verzachtende omstandigheden! Want laten we elkaar even goed aankijken. Laten we elkaar even niks wijsmaken. Als de Amerikaanse aanstichters van het debacle nu al zelf beginnen over hoe ze "de doos van Pandora" hebben geopend; wie waren destijds dan de echte vrienden van Amerika? Waren de echte vrienden van Amerika de zelfbenoemde "patriotten" die nog pink op de naad de leugens van Bush napraatten, toen Bush zelf zijn eigen leugens al had moeten inslikken? Of waren de echte vrienden van Amerika de mensen die geprobeerd hebben te verhinderen dat hun aloude bondgenoot, de bondgenoot die zoveel heeft gedaan voor hun ("onze") politieke vrijheid en economische welvaart en intellectuele vooruitgang, zich zou vastrijden in het moeras waarin ze zich hebben vastgereden?

Dus natuurlijk zou "goede politiek" nu zijn die mensen op een volwassen manier de gelegenheid te geven te zeggen dat ze het mis hadden, dat ze zich hebben laten misleiden, dat ja, zelfs werkelijk hysterische pseudo-intellectuelen - laat staan card-carrying neoliberalen - er in geslaagd waren dingen te zien waarvoor zijzelf veel te lang stekeblind zijn gebleven. En hen meteen ook de gelegenheid te geven te vragen of wij dan altijd alles perfect doorzien, en of wij dan nooit vatbaar zijn voor illusie en propaganda, en Schone Schijn en zondebokdenken. En nadat wij dan de gelegenheid zullen gehad hebben om op te biechten dat wij natuurlijk ook wel slachtoffer van al die dingen zijn geweest, zal de lucht voldoende gezuiverd zijn om de bruggen, die nu niet zijn opgeblazen, alsnog over te steken, en ons op een volwassen manier af te vragen wat we moeten doen met de scherven die Bush heeft gemaakt.

En dat doen we niet door tekst per tekst te vergelijken met wat ze drie jaar geleden allemaal hebben beweerd. Daarmee creëren we alleen maar een neiging om de minder dappere, minder sterke, minder onafhankelijke geesten zich nog dieper te laten ingraven, nog luider te laten loeien en schelden, en nog verbetener te laten doorgaan met het infame "staying the course".

Is het feit dat ze ons zo hebben uitgescholden - voor "hysterisch", voor "anti-Amerikaans", voor "extreem-links", voor "aanhanger van Saddam", voor "Stalinist", voor "Nazi", voor "pseudo-intellectueel" - daarvoor voldoende excuus? Ik denk het niet. Ik blijf denken, volop bewust van de "verzachtende omstandigheden", dat goede politiek is ervoor te zorgen dat de bruggen blijven bestaan. Sun Tsu heeft het millennia geleden al gezegd: beter dan een militaire overwinning op een vijand met de rug tegen de muur - bloedig, kostelijk,... - is het hem de gelegenheid te geven zijn positie spontaan op te geven, en dat doe je door hem een uitweg te laten.

vrijdag 17 maart 2006

Ik word gevolgd! Door de maan!

Wandelend door de straten op een heldere avond is er maar één conclusie mogelijk. Met elke stap die ik zet schuift de maan een eindje met mij op. Dat is iets dat ik gewoon met mijn eigen ogen kan zien: als ik de maan boven een bepaald huis zie staan, en ik zet enkele stappen, dan staat de maan prompt boven het volgende huis. Simpele, empirische waarneming.

De volgende vergelijking schiet me te binnen. Wanneer ik naar de verre muur in de woonkamer hier kijk, dan zie ik een boekenkast. Ik steek in de richting van de kast een vinger de hoogte in, op armlengte van me af. Terwijl ik naar de boekenkast blijf kijken knijp ik achtereenvolgens het ene, en vervolgens het andere oog dicht. Het gevolg is dat de vinger, die zich immers midden in het gezichtsveld bevindt, tegen de achtergrond van de boekenkast van het ene punt naar het andere springt. Als ik dezelfde oefening doe, maar met de vinger minder ver van mijn neus, dan maakt hij grotere sprongen: de grootte van de (schijnbare) beweging van de vinger tegen de achtergrond van de boekenkast, hangt af van de afstand tussen mijn ogen en mijn vinger.

Maar omdat het mijn vinger is, en omdat ik pertinent weet dat ik de vinger niet heb bewogen, terwijl ik hem wel heb zien bewegen, moet ik kiezen wat ik vertrouw: mijn weten, of mijn waarneming. En het antwoord is: ik vertrouw mijn weten, en verklaar dus de waarneming tot een illusie. De beweging van de vinger is inderdaad maar een schijnbare beweging, veroorzaakt doordat ik hetzelfde object, tegen dezelfde achtergrond, vanop verschillende posities (namelijk het ene, versus het andere oog) waarneem.

Kunnen we, gewapend met dat inzicht, iets meer te weten komen over de agressieve bewegingen van de maan?

We hebben de volgende overeenkomsten: aangezien ik me bij het wandelen voortbeweeg, neem ik het gezichtsveld waar vanuit verschillende posities: eerst bij het ene huis, even later bij het volgende. Verder is er een object dat zich relatief dichtbij bevindt: de dakrand van het huis waar de maan boven staat. En tenslotte is er een achtergrond die zich relatief ver weg bevindt: de maan tegen de donkere nachthemel.

En we hebben ook een belangrijk verschil. Bij het vingerexperiment springt de vinger heen en weer tegen de vaste achtergrond van de boekenkast. Bij het maanexperiment beweegt de maan mee tegen de vaste achtergrond van de huizenrij. Op het eerste zich valt daarmee de overeenkomst tussen beide experimenten in duigen.

Maar op het tweede gezicht wordt het verschil misschien veroorzaakt door een extra psychologische dimensie? Bij vingers en boekenkasten en huizenrijen gaat het om afstanden waarmee we vertrouwd zijn, en waarmee onze cognitieve apparaten, die al vele miljoenen jaren succesvol worden doorgegeven, ook vertrouwd zijn. Bij de maan gaat het om een afstand waar we geen enkele voorstelling bij kunnen maken, en die ook nooit met ons leven interfereert, op enkele uitzonderingen na - bijvoorbeeld, omdat halfgekke filosofen als Galileï er onze aandacht op vestigen. Daarom, denk ik, heeft ons cognitief apparaat de neiging om de huizenrij te interpreteren als “de vaste achtergrond”. En de maan, dat geïsoleerd object waarvoor geen enkele ervaring of geen enkel aanknopingspunt ons enig houvast biedt om de afstand te schatten, interpreteren we als een “object binnen het gezichtsveld”, zoals een vinger die we op armlengte naar een boekenkast richten. En dus is het de maan (“de boekenkast”), en niet de huizenrij (“de vinger”) die een schijnbare beweging vertoont.

Onderzoekende geesten waren zich lang voor Galileï bewust van optische verschijnselen en illusies wanneer het ging om ervaringsobjecten uit “het bovenmaanse”. Het afsplitsen van de vier aardse elementen - aarde, water, vuur en lucht - van die heel andere wereld (die dan ook uit een heel andere “essentie” – dus een vijfde essentie, vandaar de naam “quintessens” – moest bestaan, om zich zo heel anders dan het ondermaanse te gedragen), was helemaal niet het resultaat van de “alchemistische” denkwijzen van primitievere tijdperken. Het was het rigoureuze, rationele resultaat van mensen die stilstonden bij verschijnselen die wij doorgaans niet eens opmerken, en die in staat waren na te denken over het verschil tussen correcte en illusoire waarnemingen.

(Feyerabend, Against Method, 1975 (2002), voor mensen met filosofische of wetenschapshistorische belangstelling toch wel een opmerkelijk boek.)

woensdag 15 maart 2006

Wat zijn wij toch voor schepselen...

Al enkele dagen knaagt een krantenartikel aan mijn bewustzijn. Er was één of ander ontwikkelingsproject, in Afrika, of in Indië, en prinses Mathilda was er op bezoek. In twee woorden stond er waar het was, en waar het om ging; fotootje met de prinses prominent aanwezig, and the end.

Van dat soort projecten gaan er twaalfduizend in een dozijn. Dus spreekt vanzelf dat ze niet allemaal in de krant staan. Dus staat dit project wel in de krant, omdat de prinses op bezoek is. Dus het nieuws is niet het project; het nieuws is wel de prinses, en het doen en laten van de prinses.

En bij mij knaagt dat. Wat hier werkelijk interessant, en belangrijk is, is dat de mensheid sinds haar ontstaan (zeg, 100,000 jaar geleden) altijd heeft geleefd in de armoedige omstandigheden die het project, dat nu met een prinsesselijk bezoek werd vereerd, probeert te bestrijden. Zoals we kunnen zien aan (bijvoorbeeld) het feit dat de levensverwachting bij geboorte van al die tijdperken, en al die culturen en zelfs beschavingen, nooit veel meer dan 25 of 30 jaar was, en uitzonderlijk, af en toe, eens rond de 40 zat. Wat interessant en belangrijk is, is dat sinds 150 jaar, dus 0.15% van de tijd die verlopen is sinds we bestaan, die armoede teruggedrongen raakt, eerst in Engeland, dan in West Europa, later sprong het over naar Japan, Amerika, Australië, en sinds een halve eeuw, dus 0.05% van de tijd sinds we bestaan, springt het ook over naar grote delen van Zuid-Oost Azië.

Op heel, heel weinig tijd, dus - de facto zo goed als gelijktijdig - werken grote delen van de wereld zich op uit een toestand van erbarmelijke armoede naar levensverwachtingen die springen naar 60 jaar, 70 jaar, bij ons nu al 80 jaar. Als dàt niet de unieke historische gebeurtenis van onze tijden is, dan weet ik het niet meer.

Maar toch is het ontwikkelingsproject dat daar zijn bijdrage aan levert niet daarom in de krant gekomen. Het is in de krant gekomen omdat de prinses op bezoek was. De soort Homo die zichzelf sapiens genoeg vindt om niet in Sinterklaas te geloven, en daar erg trots op te zijn, gelooft wel genoeg in "prinsessen" - en dus "koningen" en "baronnen" en de rest van de troupeau - om alleen maar in een unieke historische gebeurtenis geïnteresseerd te zijn, indien één van de komedianten op bezoek komt.

En ik vind dat pathetisch. Natuurlijk, we kunnen vinden wat we willen, en tegelijk moeten we er ons bij neerleggen: dat soort schepselen zijn wij nu eenmaal. Maar ik vind het toch pathetisch.

dinsdag 14 maart 2006

"... die iedereen zou moeten weten"...

Er schieten me nog twee kandidaten binnen voor het lijstje “dingen die iedereen zou moeten weten”. Nog steeds in het besef dat iedereen een perfect gelukkig en goed mens kan zijn zonder ze te weten, natuurlijk.

Zo lijkt het me dat het ongetwijfeld heel aangenaam kan zijn een hele avond vol te praten, hangend aan een toog in een Antwerps café, over het leven, of de evolutie, of de kosmologie, met alleen maar een vaag idee van de “tweede wet van de thermodynamica”, ofte de entropiewet. De kans om tot enig inzicht te komen is precies even groot als de kans iets aan Shakespeare te hebben als je niet kan lezen; maar nogmaals, het kan wel op zich plezant zijn.

Zelf zou ik me momenteel niet wagen aan een formele uitdrukking en beschrijving van de entropiewet, maar met wat ik ervan weet durf ik hopen dat het mogelijk moet zijn. “Het”, in deze context, betekent een formulering van de entropiewet, die tegelijk formeel correct en volledig is, èn begrijpelijk voor ieder normaal verstandig mens die bereid is er desnoods enkele minuten over na te denken.

De andere kandidaat is de wet van de afnemende meeropbrengsten. Net zoals dat geldt voor entropie – en de meeste elementen uit het lijstje “dingen die iedereen zou moeten weten” - is het erg gemakkelijk te denken dat je weet wat het betekent, terwijl een minimaal kleine inspanning je inzicht (in de wereld, welteverstaan, echt niet alleen maar in de rekening “voorraden” overeenkomstig de Wet op de Boekhouding) honderd- of duizendvoudig zou doen toenemen.

Natuurlijk kan het enorm opluchten om een half leven lang nieuwsgroepen vol te schrijven over hoe “bewezen” is dat ontwikkelingshulp niet werkt en niet kan werken, zonder ooit verder te komen - op de vraag of ze aan “afnemende meeropbrengsten” hebben gedacht - dan “wat heeft dàt er nu mee te maken?”.

(Alles.)

Die afnemende meeropbrengsten, misschien waag ik me daar wel eens aan, één dezer.

Intussen ziet mijn lijstje er als volgt uit:

Samengestelde Interest (done)
Prisoner’s Dilemma (done)
Natuurlijke Selectie (can do)
Het Relativiteitsprincipe (pas)
De Türingmachine (pas)
De Entropiewet (pas)
Afnemende Meeropbrengsten (can do)

Een korte, maar correcte en volledige omschrijving van al die elementen, op een begrijpelijke manier... Het zou toch mooi zijn?

maandag 13 maart 2006

Er zijn wèl domme vragen

Ze kijken je aan met het gezicht van iemand die herinnert aan een diepe wijsheid. Of zelfs met het gezicht van iemand die je er op wijst dat je jezelf lelijk vast hebt gereden. En dan zeggen ze, op een toon waaruit moet blijken dat ze "citeren": "Wat was er eerst, de kip, of het ei?".

En het probleem is psychologisch. Het probleem is dat, als iemand echt, werkelijk en oprecht iets gelooft, bijvoorbeeld dat hij heeft herinnerd aan een diepe wijsheid - terwijl de enig juiste reactie een kortaf uitgesproken "domme vraag" is - dan kan dat die persoon emotioneel moeilijke momenten bezorgen.

Er weze bij deze een ander cliché opgeblazen: "er zijn geen domme vragen". Jawel. Er zijn wel domme vragen. Zéér domme vragen, zelfs, en de vraag wat er eerst was, de kip of het ei, is daar één van de mooiste voorbeelden van.

Kijk, wat was er eerst, de aarde, of het leven op aarde? Wat was er eerst, het heelal, of de aarde? Wat was er eerst, het wiel, of het internet? Allemaal domme vragen, toch?

Eieren worden gelegd door kippen: juist. Kippen zijn vogels: juist. Andere vogels leggen ook eieren. En reptielen leggen eieren, amphibieën leggen eieren, en vissen leggen eieren. Er waren vissen, en dus eieren, voor er amphibieën waren. En er waren amphibieën, en dus eieren, voor er reptielen waren. En er waren reptielen, en dus eieren, voor er vogels waren. En er waren al àndere vogels, en dus eieren, voor er kippen waren.

Dus wat denk je nu dat er eerst was? Domme vraag, nietwaar?

zondag 12 maart 2006

De nakomelingen van Maria Magdalena

Vooraf, en los: volgens mij is heel dat plagiaatproces rond “The Da Vinci Code” opgezet spel tussen Dan Brown en de andere auteurs. Volgens mij is de beschuldiging zo belachelijk dat alle partijen van bij het begin weten dat de klacht (a) geen schijn van kans maakt en (b) niet te verbeteren publiciteit is voor de boeken van alle deelnemers.

Maar dit terzijde.

Over het verhaal. Maria Magdalena had, dus, een dochter van Jezus, waarmee ze naar Frankrijk vluchtte, waar die dochter de lijn van Jezus verderzette. Maar nu ontstaat een conflict. De patriarchale elementen van de kerk grijpen de macht ten koste van de vrouwelijke kant van de mensheid, en gaan zo ver dat ze de rol van Maria Magdalena in het leven van Jezus willen doodzwijgen. Dus worden alle verwijzingen, op enkele details na, zorgvuldig uit de teksten geëlimineerd en wordt de bloedlijn van Jezus zelfs actief vervolgd. (Waarom dat “dood” zwijgen nu zo letterlijk moest genomen worden weet ik al niet meer.)

Het kom er op neer dat de bloedlijn blijft bestaan - doorheen de millennia, en onder voortdurende dreiging van vernietiging - en in het diepste geheim gesteund door genootschappen als de Priorij van Zion donkere middeleeuwen, kruistochten en Renaissance overleeft. Tegen de absolute en dodelijke vijandigheid van de kerk in; kortom: eind goed, al goed.

Dit alles gaat gepaard met veel vertoon van mysterieuze geheimen, op te lossen raadsels en historische eruditie: het succesrecept van Umberto Eco. Het verhaal komt dan ook zwaar onder vuur te liggen van “intellectuelen die jaloers zijn op het feit dat niet hun eigen geleerdheid aanleiding geeft tot zulke bestsellers, maar wel de fantasieën van Dan Brown” (aanhalingstekens om een amalgaam van kritieken op de kritieken aan te geven).

Laat me proberen een bezwaar tegen het verhaal te formuleren, dat niet onmiddellijk wegzinkt in het soort snobisme dat al die bezwaren zo pijnlijk maakt. Het gaat me om die bloedlijn die er eeuw na eeuw in slaagt om zich aan de nagels van de vingertoppen vast te klampen aan de overlevingsdrang, zodat er tot op de dag van vandaag (uiterst zeldzame) nakomelingen van Jezus onder ons zijn. Sensatie!

Maar volgens mij, en als ik iets over het hoofd zie wil ik dat graag horen, is daar als volgt een probleem mee. Ieder van ons, alle honderd percent, heeft twee ouders. En die twee ouders, alweer zonder uitzondering, hadden ook twee ouders. En die op hun beurt, enzovoort enzoverder, altijd zonder uitzondering, tot ver voorbij de dinosaurussen.

Maar zo is het niet in de andere richting. Waar honderd percent van de kinderen, “stroomopwaarts in de tijd”, ouders hebben, hebben geen honderd percent van de mensen “stroomafwaarts in de tijd” ook kinderen. Doorheen de eeuwen en millennia is er een gemiddeld percentage van de bevolking dat doorheen de generaties nakomelingen had, en dat percentage is niet gelijk aan honderd. Mijn grootvader had nakomelingen tot verschillende latere generaties, maar zijn broer (nonkel pater) niet.

Ik heb geen flauw benul wat dat gemiddeld percentage over zeer lange periodes is, maar het doet er niet toe. Een willekeurig voorbeeld toont ons de logica, en die blijft onveranderd voor elk ander percentage, zolang dat maar verschilt van honderd. Als ik bij voorbeeld aanneem dat het gemiddeld percentage van de bevolking dat in de volgende generatie nakomelingen heeft gelijk is aan tachtig, dan weten we hoe het plaatje van de geschiedenis er uitziet

Namelijk heeft dan 80% van de generatie van onze ouders kinderen. En die generatie is het resultaat van de 80% van de generatie van onze grootouders die ook kinderen hadden. Kortom, bij hypothese had 64% van de generatie van onze grootouders kleinkinderen. En met steeds hetzelfde percentage leiden we af dat iets meer dan 50% van de generatie van onze overgrootouders nu nog nakomelingen heeft. Hetgeen maakt dat ik kan afronden, en afleiden dat de percentages voor de voorgaande generaties resp. 40%, 32% en 25% zijn, enzovoort.

Doet dat ergens aan denken? Zeker doet dat ergens aan denken: namelijk aan de “Samengestelde Interest” (1)! Wat we doen is het gemiddeld percentage mensen dat kinderen heeft verheffen tot een bepaalde macht. Die macht is gelijk aan het aantal generaties geleden, waarvan we ons afvragen hoeveel ervan nu nog nakomelingen hebben. En wat de “Samengestelde Interest” ons vertelt is dat “voorbij de horizon” dingen gebeuren waar we zo op het eerste zicht niet aan zouden gedacht hebben (2).

Wat Brown beweert is dat Jezus tot vandaag nakomelingen heeft. Jezus leefde 2,000 jaar geleden. Zeg dat er elke eeuw vier generaties passeren. 20 eeuwen zijn 80 generaties. Dus is het percentage van de mensen die leefden in de tijd van Jezus en die vandaag nog nakomelingen hebben, gelijk aan 0.80 (dit is nog steeds die voorbeeldhypothese) tot de macht 80. Uim, dat is 0.0000018 percent. Met als voorbeeldhypothese “gemiddeld 90% van een gegeven bevolking heeft tot op vandaag nakomelingen” heeft 0.02% van de tijdgenoten van Jezus tot vandaag nakomelingen. Volgens mij is 90% eerder hoog als hypothese, en zelfs dan is de kans dat hij er nog heeft zeer klein: 2 per 10,000.

Een zeer kleine kans is iets heel anders dan “het bestaat niet”; dus dat deel van het verhaal, vooropgesteld dat ik niets over het hoofd zie, kan nog altijd kloppen. Maar er is nog iets anders. Aangezien van een generatie van heel lang geleden slechts een heel klein percentage nakomelingen heeft, hebben die paar voorouders van destijds er vandaag heel veel: 6,500,000,000 mensen vandaag stammen af van een heel kleine fractie van de tijdgenoten Jezus. Met andere woorden, indien Jezus vandaag nog nakomelingen heeft, dan moet hij er erg veel hebben.

Want anders moeten we geloven dat - eeuw in, eeuw uit - telkens maar één persoon uit de lijn wist te overleven, en nakomelingen kreeg. Het volstaat dat er ergens, al was het maar enkele eeuwen geleden (laat staan meer), eentje aan de aandacht ontsnapt, en je hebt een volwaardige bloedlijn die (steeds volgens dezelfde becijfering) vandaag in brede lagen van de bevolking is terug te vinden. En tegelijk mag al die tijd, doorheen alle oorlogen, epidemieën, hongersnoden en volksverhuizingen, die ene die er telkens weer doorspartelt, niet aan die oorlogen enzovoort ten onder gaan.

Kortom, ik denk, en laat het weten als ik iets over het hoofd zie, dat het verhaal van Brown flinterdun is. Ik denk dat het succes gebaseerd is op het feit dat de vele goedgelovige lezers niet op de hoogte zijn van “dingen die iedereen (nochtans) zou moeten weten”, in dit geval de “Samengestelde Interest”.

---------------------------------------------

(1) Zie http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/02/dingen-die-iedereen-zou-moeten-weten.html
(2) Een ander voorbeeld van verrassende effecten als je “voorbij de horizon kijkt”:
http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/02/familie.html

---------------------------------------------

zaterdag 11 maart 2006

Banket

Naar ik me heb laten vertellen is iemand, ergens, op het volgende idee gekomen. De details ben ik vergeten, dus dit is een navertellen in termen die de logica bewaren, zonder noodzakelijk in detail correct te zijn.

Eerst ronden we de economische toestand in de wereld af tot bruikbare getallen. Die toestand is dan dat we met zes miljard mensen zijn. Van die zes miljard leeft één miljard in een toestand waarbij ze niet weten wat ze morgen, of zelfs vanavond, zullen eten, of wat ze hun kinderen te eten zullen geven, of in het besef dat bij de geringste tegenslag, laat staan een serieuze ziekte, hun hele familie waarschijnlijk een vogel voor de kat is.

Eén miljard anderen leven daarentegen in een toestand waarbij typische problemen zijn: dat ze overgewicht hebben, verslaafd zijn aan luxeproducten zoals suiker, alcohol of tabak, verder de files op weg naar het dagelijkse comfortabele, goedbetaalde en veilige werk, verder of ze vanavond vis, dan wel vlees, en met wat voor groenten of wijn zullen eten, en dingen zoals de erbarmelijke armoede van de dagelijkse televisieprogramma’s.

En de vier miljard daartussenin leven in omstandigheden waarbij ze geen al te opvallende verschijnselen van ziekte, of ondervoeding vertonen, waarschijnlijk vier muren (bijvoorbeeld van leem) en een dak (bijvoorbeeld van zinken plaat) boven hun hoofd hebben, en die, als het echt nodig is, en mits een dagmars en de helft van hun spaargeld te investeren, toegang hebben tot noemenswaardige medische verzorging.

En een laatste aspect van die toestand is dat een heel hoog percentage van het miljard dat het goed heeft, niet het flauwste besef heeft van deze toestand, of als ze dat besef al hebben, denken dat hun grote geluk op één of andere manier te danken is aan henzelf en hun eigen superieure eigenschappen.

En dus kwam de “iemand” waarmee dit stukje begon op het idee een groot banket te organizeren. Bij de ingang van dat banket kon men (ik neem aan: tegen betaling van de toegangsprijs) werpen met een dobbelsteen. Wie een één wierp zou het de hele lange avond doen met dertig gram gekookte rijst en een half glas water. Wie twee tot en met vijf wierp, kreeg een karige maar voldoende maaltijd voorgezet met, ik zeg maar wat, enkele glazen goedkope wijn. En wie een zes gooide schoof aan bij een feestelijke dis, met vis en vlees, met uitgelezen witte en rode wijnen, met kaas, nagerecht, en koffie, een likeur en een verfijnde sigaar.

Allemaal in één en dezelfde ruimte.

En met die worp van een dobbelsteen kregen de deelnemers geïllustreerd dat de plaats waar je geboren bent, alles bij elkaar, een kwestie van geluk is; dat de probabiliteiten om aan de goede kant terecht te komen niet bijster aantrekkelijk zijn, en dat de gevolgen van het feit ergens anders terecht te komen dat nog veel minder zijn. En dat alles gelijktijdig, in één enkele beperkte ruimte, namelijk de oppervlakte van de planeet Aarde.

Naar ik begrepen heb zie je na de afloop heel veel peinzende gezichten. Maar dat kan natuurlijk te wijten zijn aan het feit dat iemand die aan een dergelijk banket deelneemt, al vatbaar is voor het soort boodschappen die daarin verwerkt zitten.

donderdag 9 maart 2006

Ruimte, en tijd

Filosofen hebben de neiging om ruimte en tijd symmetrisch te behandelen. Allebei abstracte entiteiten die je zelf niet kan waarnemen, waar je geen begin en geen einde aan ziet, maar die functioneren als het kader waarbinnen onze eigenlijke waarnemingen plaatsvinden. Ik heb zelf (hobbyfilosoof als ik ben) nooit redenen gezien om daar veel bezwaren bij te hebben.

Het lezen van de boeken van Brian Greene (een activiteit die nog altijd niet helemaal voltooid is) heeft me, al enkele maanden, zwaar aan het piekeren gezet. In een aantal opzichten (zegt hij ergens in min of meer expliciete mate) gaat de symmetrie aan het wankelen.

Als we een ruimtelijke meting doen is dat nog steeds een activiteit die plaatsvindt binnen de ruimte en de tijd. Het gaat dus om een activiteit binnen dat onvermijdelijke kader, maar voor de rest heeft de act van het meten (van ruimte, afstanden, lengtes, perspectieven...) met tijd niets te maken. We kunnen ons een weg inbeelden waar in alle eeuwigheid een stok van één meter lang naastligt, en dat stuk weg is dan één meter lang.

Als we een tijdsmeting doen, dan is dat evengoed een activiteit die zich in de ruimte en de tijd afspeelt: nog steeds is er het onvermijdelijke kader. Maar er is nog iets. Elke tijdsmeting moet beroep doen op ruimte. Wie naar de wijzers van een klok kijkt, kijkt naar een afstand, een ruimtelijk concept, en leidt daaruit af hoeveel tijd er is verlopen. Wie naar een atoomklok kijkt, meet het aantal trillingen dat gepaard gaat met bepaalde energetische processen; en trillingen zijn bewegingen in de ruimte, met hoogste en diepste punten; alweer afstanden. Wie het met een slingerklok probeert baseert zich op de hoogste punten die de slinger bij het uitzwaaien in beide richtingen bereikt, en op de afstand tussen beide: weer een beroep op een ruimtelijk concept.

Dus zijn ruimte en tijd abstracte begrippen die we niet rechtstreeks waarnemen, maar die in zekere zin oplichten als relaties tussen de waarnemingsobjecten, en die een kader voor die waarnemingsobjecten vormen. Om ruimte te meten moeten we de omweg langs de waarnemingsobjecten maken. En om tijd te meten moeten we de omweg naar de ruimte maken, en daartoe moeten we de omweg naar waarnemingsobjecten maken.

En dat gaat zo vanzelfsprekend dat we de indruk krijgen dat de wijzers van een klok tijd meten. Maar eigenlijk meten ze ruimte, en omdat ze dat aan een bij veronderstelling vaste snelheid doen, meten ze enkel indirect ook tijd.

--------------------------------------

Greene, The Elegant Universe, 2000
Greene, The Fabric of the Cosmos, 2004

woensdag 8 maart 2006

De euro

Op http://lvb.net/item/2468 komt Milton Friedman aan het woord, die van mening is dat de euro zal mislukken. De diversiteit tussen de deelnemers is wat ons de das zal omdoen. Een land als Italië krijgt een zelfde rentebeleid als een land met heel verschillende (want veel gezondere) overheidsfinanciën, maar heeft zijn beleid nooit aangepast, en dat zal hen in problemen brengen.

En dat klopt ook; tenminste het klopt dat die mogelijkheid bestaat. Alleen bestaat er natuurlijk ook de mogelijkheid dat Italië alsnog zijn beleid aanpast, en dat de gevreesde diversiteit afneemt. Terwijl voor de critici het voordeel van het afschaffen van de euro integendeel is dat Italië zijn "divers" beleid kan handhaven, en compenseren door "competitieve devaluaties". En ook dat klopt als een bus. Maar hier moet ik iets gemist hebben. Maken we nu mee dat uitgerekend Milton Friedman pleit voor een beleid van lakse overheidsfinanciën, en een, laten we zeggen, zuiders werkethos, en dat ze dat kunnen volhouden door om het jaar of zo te devalueren?

Ik zou gezworen hebben dat Friedman eerder voor strikte overheidsfinanciën was, en niet zo te vinden zou zijn voor een "beggar thy neighbour" politiek. Heb ik nu iets over het hoofd gezien? Of is het eurobeleid, met zijn stille wenk om misschien toch maar eens opnieuw naar die overheidsfinanciën en dat werkethos te kijken, nog slechter dan competitieve devaluaties?

En over diversiteit gesproken; zou de economie van pakweg Montana zoveel meer lijken op de economie van Californië, dan de economie van Italië op die van, uim, Frankrijk? En ja, daarop is het antwoord dat de arbeidsmobiliteit in de VS groter is dan in Europa, en dat dat de manier is waarop daar de diversiteit wordt opgevangen. Uitstekend, maar met dezelfde logica kan ik er op wijzen dat er grote diversiteit is tussen noord en zuid Italië, en nog grotere diversiteit tussen noord en zuid België - compleet met taalverschil - en dat toch niemand op het idee komt om twee munten in België in te voeren en, wie weet, maar ineens vijf of zes in Italië (Sicilië!).

We praten hier over de vraag op welk niveau we best eenheidsmunten invoeren (individuele steden als Brugge en Gent en Amsterdam? Vlaanderen? België? De Benelux? De EEG? Euroland? De hele wereld?) en vanaf welk niveau we beter met verschillende munten werken. En ik denk dat daar geen "juiste" oplossing voor bestaat. Alles heeft voor- en nadelen, en het enige wat we kunnen doen is ons ergens zodanig tussen de twee extremen (één munt voor de hele wereld versus elke stad geeft zijn eigen munt uit) dat voor- en nadelen elkaar compenseren. En volgens mij kan iedereen daarover doen alsof hij het weet, maar niemand weet het echt.

Maar eigenlijk denk ik dat veel van de kritieken op de euro minder economisch en meer politiek-ideologisch van aard zijn. Het hoeft niet rationeel te zijn, maar dat neemt niet weg dat sommige Amerikanen liever geen munt zagen die een economie achter zich heeft staan die vergelijkbaar is met die van de VS. En er kunnen "liberale" motieven in het spel zijn. Iets dat ongeveer klinkt als volgt. "Ikzelf ben niet voor grote overheden, dus ik vind de euro een slecht idee, dus is de euro een slecht idee, dus nu zal ik alle argumenten contra opnoemen, en hopen dat niemand aan de argumenten pro denkt"

Wat dat betreft herinner ik me dat de kritieken op de euro uit de jaren negentig al precies op dat diversiteits-punt hamerden. Op een dag, zo verklaarden Amerikaanse economisten in de nineties, zou er eens een crisis uitbreken, met veel deflatie en recessie en werkloosheid, en die dag, vrienden en vijanden, zou blijken dat die "one fits for all" die de euro was niet zou werken, en zou heel het boeltje exploderen.

En guess what? Uitgerekend met die crisis werden ze op hun wenken bediend; want wat was de crisis van 2,000 (plus) anders dan precies dat waarbij (oh, ironie) Duitsland (!) vond dat de rentevoeten veel te hoog (!) stonden voor hun recessieproblemen - terwijl pakweg Ierland juist voor inflatie vreesde. En de euro heeft nog geen kik gegeven. De voorspelde problemen zijn van de euro afgegleden als water van een eend, we wachten enkele jaren, en we poneren de hele litanie opnieuw. I am not impressed.

dinsdag 7 maart 2006

Amerikaanse Mollahs zien kans schoon

De Amerikaanse staat South-Dakota heeft een wet goedgekeurd die abortus strafbaar stelt (vijf jaar voor de arts, als ik het goed heb) met als enige uitzondering als er levensgevaar is voor de moeder. Dus niet in geval van bijvoorbeeld verkrachting, of incest. Meer:

http://news.bbc.co.uk/1/hi/world/americas/4780522.stm

En hierin vernemen we:

"The supporters of the South Dakota law say they want to trigger a battle over the 1973 Roe-versus-Wade ruling, in which the US Supreme Court established that governments lacked the power to prohibit abortions."

En dus komt het hierop neer: De (verhoopt) conservatieve rechters van Bush zijn nog niet droog, of de fundamentalisten willen al "onze vrijheden" en "onze verworvenheden" op de helling zetten. Ze willen opnieuw naar een filosofie die het "leven" tot "heilig" verklaart - en dit op basis van een mythologie die dateert "uit een tijd waarin de levensverwachting niet hoger was dan, zeg, 25 jaar" (1).

Waarschijnlijk is niemand verbaasd. In 2,000 is vaak genoeg opgemerkt dat de inzet van de toenmalige verkiezing in zekere mate de vraag was, wie de benoemingen van enkele weldra vrijkomende zetels in het Opperste Gerechtshof voor zijn rekening kon nemen. En aangezien Bush de president is van "Amerikaans religieus rechts", en aangezien de gewenste benoemingen intussen gebeurd zijn, kan de show van start gaan.

Daarbij moeten we niet vergeten dat we te maken hebben met mensen die ooit, misschien omdat het kiesgedrag van de samenleving nog niet de gewenste richting uitging, aanslagen pleegden op abortusklinieken, waarbij, tenzij ik me heel erg vergis, ook dodelijke slachtoffers zijn gevallen. Alles in naam van de religieuze moraal.

En zo zijn deze mensen niet langer kwalitatief, maar hoogstens kwantitatief verschillend van Bin Laden. Want laten we duidelijk zijn: het zou geen moment in me opkomen om een vrouw die zwanger is als gevolg van verkrachting, maar toch de baby wil houden, te verplichten tot een abortus. Maar wat er bij mij niet in kan is dat dit kliekje fundamentalisten zelfs een vrouw die slachtoffer is van verkrachting wil verbieden over te gaan tot abortus. En dit op basis van een moraal die even primitief is als die van Bin Laden, en desnoods gehandhaafd met dezelfde terroristische middelen.

En zeker, ik zie ze al op hun achterste poten staan. Bin Laden, de man die duizenden doden op zijn geweten heeft! Wel, twee dingen. We weten dat Bin Laden vond dat hij "geluk" had: hij had er helemaal niet op gerekend dat de torens zouden instorten. Dus kunnen we afleiden dat hij op enkele honderden doden had gerekend, maar het "geluk" had dat het er duizenden werden. Hoe zat dat ook weer met de aanwezigheid van de heilige geest die men herkent aan zijn vruchten, of zoiets? En het punt is dat je met een beetje van dat soort "geluk" ook bij een aanslag op een kliniek enkele honderden doden kan hebben: het verschil tussen de Westerse fundamentalisten en dat van Bin Laden is alleen maar kwalitatief, niet kwantitatief.

En ten tweede weten we dat onze verdedigers van de "Westerse waarden" al op hun achterste poten staan, wanneer in de rel om de cartoons ons "recht op vrije meningsuiting" wordt aangetast. Maar als ze vinden dat het getuigt van achterlijk primitivisme op deze manier dat recht te willen inperken, hoeveel meer zouden ze dan niet verwonderd moeten zijn over het verbieden van abortus, zelfs in gevallen zoals verkrachting?

En dat brengt me bij een conclusie die ik al eerder heb voelen opkomen. De algemene pereceptie is dat onze vrije, superieure Westerse beschaving bedreigd wordt door een achterlijk, primitieve cultuur die bereid is tot geweld over te gaan. Die perceptie lijkt me fout. Volgens mij is de realiteit dat zowel de Islam als het Westen, op verschillende momenten in de geschiedenis, dragers zijn geweest van zeer grote beschavingen. En volgens mij is de realiteit dat beide beschavingen momenteel bedreigd worden door vergelijkbare achterlijke en primitieve filosofieën, die zich op verschillende manieren in invloedrijke posities hebben gewrongen. Dat zien we in het Westen aan het abortusverhaal. Dat zien we aan het Irak-avontuur. Dat zien we aan hopen andere, soms kleinere dingen.

Alleen heeft het Westen daarbij het voordeel dat dezelfde evolutie zich afspeelt op een moment dat de beschaving een duidelijk hoogtepunt kent, terwijl het de Islam overkomt, op een moment dat ze in een totale vervalbeweging zitten. Wij kunnen ons (hoop ik) één en ander veroorloven; voor de Islam is het een waar drama.

Ik denk dat ik me weinig betere manieren kan inbeelden om mijn misprijzen voor beide partijen uit te drukken, dan hen er aan te herinneren dat ze allebei verdacht goed lijken op het kamp dat ze als hun grootste vijand aanduiden.

-----------------------------------------------

(1) Zie http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/02/herman-de-dijn.html

Aanvebolen literatuur: Sarah Hrdy, Mother Nature, Natural Selection & The Female of the Species, 1999

zondag 5 maart 2006

And the winner is...

Twee van de vorige posts (“De Schepen Van De Ming” en “Een theorie van de geschiedenis”) contrasteerden twee sterk verschillende opvattingen over wat “de geschiedenis leert” over het onderwerp staatsinterventie.

Zoals het eerste verhaal het vertelt was de ineenstorting van China als de nummer één macht in de wereld het gevolg van overheidsinterventie. Als de overheid te veel macht heeft, en als de vele individuen die wel eens een goed idee hebben niet de kans krijgen om die ideeën ook uit te werken, dan haalt een gegeven cultuur het niet tegen een andere die dat beter doet.

Maar het tweede verhaal neemt precies het omgekeerde perspectief in. De Chinezen lieten de scheepvaart over aan de markt, net zoals de Amerikanen dat in de negentiende eeuw deden, en met precies hetzelfde effect. De markt stuurde de “resources” naar de plaats waar ze het meest effect hadden, en in beide gevallen was dat de ontwikkeling van dat gigantisch binnenland waar beide voorbeelden over beschikten. De staat speelt in deze vertelling helemaal niet de hoofdrol uit de eerste versie.

En zoals de theorie al voorspelt leverde de markteconomie inderdaad de indrukwekkende economische prestaties op, die wij allemaal van de Amerikaanse economie in de negentiende en twintigste eeuw kennen.

En als dat niet was hoe het eindigde in China in de vijftiende eeuw, dan lag dat aan het optreden van een externe factor. Die externe factor was het verschijnen van de Portugezen. De VS in 1,900 hadden dan (per analogie) gewoon geluk dat er geen enkele andere beschaving in een positie was om een beetje te komen huishouden in de Golf van Mexico.

Maar de Portugezen dankten hun expansie bij uitstek aan overheidsinitiatief en -inmenging. Immers, van de technische en de mathematische opleiding tot de opstelling van de nautische kaarten en de praktische organizatie van de zeemanskunst; het was allemaal een kwestie van organizatie door koningen en prinsen.

In dit soort debatten is mijn opinie van evenveel belang als mijn opinie over de relativiteitstheorie. Maar aangezien dit alles hier gewoon voor de lol verschijnt; hier komt toch die opinie. Ik blijf toch maar aanleunen bij de eerste interpretatie. Als je ziet hoe de private Chinese traders China verlaten en een ware Zuid-Aziatische diaspora op gang brengen, als gevolg van een “marktbeslissing”, en “wegens de dure prijzen van het hout”, juist op het moment dat de Keizer, met zijn macht over leven en dood, de oceaanvaart verbiedt, dan vraag je je toch af hoe je dat laatste aspect zo kan minimalizeren.

Een tweede reden is dat de externe factor, dus de Portugezen die ineens aan de kust stonden, in dit tweede verhaal wel bijzonder zwaar doorweegt. Beide economieën zijn dus druk bezig hun neus in hun eigen vrije markt te steken, en beide zijn dus heel goed bezig, alleen, die dekselse Portugezen sluiten in China de boel kort.

In 1,550, of zoiets? Als het nu nog 1,850 was geweest, tot daar, maar 1,550? Zouden we het feit dat de nummer één economische en politiek macht van de wereld zijn voorsprong uit handen geeft niet beter toeschrijven aan interne beslissingen, centraal genomen en afdwingbaar over het hele grondgebied; eerder dan aan het arriveren van een paar scheepjes, aan de rand van het rijk, en aan het einde van een zéér lange “supply line”? Die in 1,550 een impact van dat kaliber hebben, tot helemaal de andere kant van China?

Het zijn maar twee intuitieve redenen om mijn opinie te vormen. Een opinie die zegt dat de relatieve neergang van China in het laatste millennium meer dan marginaal veroorzaakt is door zeer zwakke overheidsbeslissingen, in combinatie met het feit dat die overheid over een heel grote oppervlakte heerste. Desondanks ook trekt het tweede verhaal niet alleen de aandacht weg van de factor “overheid”, maar vestigt het ook onze aandacht op heel andere factoren, zoals marktbeslissingen die tot soortgelijke resultaten kunnen leiden, of “toeval” als die soortgelijke resultaten in de VS van de negentiende eeuw niet vervolgens leiden tot een vreemde vloot die er zomaar binnenwandelt. Dus als illustratie hoe we moeten oppassen met uitspraken van de vorm “de geschiedenis leert dat... “ gevolgd door uitgerekend ons vooroordeel, vind ik dat het contrast tussen beide manieren om hetzelfde verhaal te vertellen kan tellen.

vrijdag 3 maart 2006

Een theoretische geschiedenis

Met “de schepen van de Ming” van gisteren hebben we een voorbeeld van een soort “theoretische geschiedenis – oh, op zeer bescheiden niveau, natuurlijk. Maar je ziet het van ver aankomen. We hebben een collectie feiten, en we hebben een verband tussen die twee. De feiten zijn dat China van de nummer één van de wereld op enkele eeuwen tijd terugviel tot anarchie. En we weten dat één enkele beslissing van een centrale staat die de macht had om zijn briljante ideeën in praktijk om te zetten, in staat was om een technologische voorsprong op enkele decennia, hoogstens een eeuw of wat, uit handen te geven.

En dus heeft het één het ander veroorzaakt! Dat uitroepteken staat hier uit blijdschap, en zeker niet uit ironie. Schrijvers die ik zeer serieus neem, zoals David Landes, of Jared Diamond, of Angus Maddison, vertellen het precies zo. Te veel centrale staat is verstikkend voor het initiatief, en nog voorafgegaan door een loepzuivere “de geschiedenis leert” ook: wat wil een mens nog meer.

Dus nu eens iets heel anders. In Pomeranz & Topik, The World that Trade Created (1999), hoofdstuk 2, § 10 vernemen we het volgende. In de negentiende eeuw waren de Amerikanen al in het soort positie waarin zij de clippers uitvonden, en de stoomschepen. Ze hadden ook van bij het begin een traditie van handel over de zeven wereldzeeën, en ze hadden de geografische nabijheid van Zuid-Amerika, van waar ze grote hoeveelheden grondstoffen invoerden. Ze waren dus in een uitgelezen positie om met hun commerciële vloten de oceanen te domineren, al was het maar minstens de handel van het Amerikaanse continent.

En het punt is, dat gebeurde niet. Het waren Europese scheepvaartlijnen die de hele zooi inpikten, en tegen het einde van de negentiende eeuw waren de Amerikaanse scheepvaartlijnen praktisch nergens meer te bekennen. En de reden daarvan was: de binnenlandse expansie. De verovering van het Westen. Het aanleggen van de spoorlijnen. Of, om het een beetje theoretisch te doen klinken, de ontwikkeling, en het incasseren, van de voordelen van de handel over grote afstanden was het meest rendabele dat je op dat moment en op die plaats kon verzinnen. En op dat groot continent bleef “de lange afstand” een binnenlandse Amerikaanse aangelegenheid. Die zoveel investeringen en inspanningen opslorpte, dat de “internationale” handel, die nog steeds per schip over de oceaan werd gevoerd, maar aan de Europeanen werd overgelaten.

Fair enough. Laten we dat dan nu eens vergelijken met hoe hetzelfde boek (hoofdstuk 2, §1) het verhaal van “de schepen van de Ming” vertelt. De “Mandarijnen” (zie de post van gisteren) waren de fractie “die landbouw voorstond, en kolonizatie van het binnenland, aan de rand van de steppen”. Nadat de staat de steun voor de oceaan-economie had teruggetrokken bleven private traders nog steeds actief. Maar, en dat is inderdaad een gemeenschappelijk thema voor alle beschavingen van die tijd, hout was een schaars goed geworden, dat zowel bouwmateriaal, als energie moest leveren.

Schepen werden bijgevolg duur, peperduur. De Chinese traders begonnen te emigreren en vonden zichzelf terug in de rest van Azië waar ze vaak nu nog de commerciële elite zijn. De commerciële activiteit die dat mogelijk maakte kon volstaan met relatief kleine schepen, geschikt om de myriaden havens en knooppunten van Zuid-oost Azië met elkaar te verbinden. Zonder overheidsinterventie was er geen markt voor de grote afstanden; voor de oceaanschepen. Niet de overheid dwong, volgens dit verhaal, het instorten van de grote vaart af, maar de markt.

En in dat geval is wat China deed in de vijftiende eeuw perfect analoog aan wat de VS deden in de negentiende. Commerciële beslissingen deden de aandacht relatief naar de ontwikkeling van het binnenland verschuiven. En de ineenstorting van China, maar niet van de VS, hangt ineens van omgevingsfactoren, ja, zelfs een beetje van “toeval” af. Maar dat laat een heel andere kijk zien op die “theoretische geschiedenis”, die er nog maar pas zo overtuigend uitzag. Als de Portugezen rond 1500 niet de hele wereld afvaren, en als pakweg de Russen dat rond 1900 wel hadden gedaan, dan waren het nu de Chinezen die zich vrolijk maakten met de domme beslissing van de Amerikaanse markt, wiens inferieure status daarmee ongetwijfeld "bewezen" was geweest.

donderdag 2 maart 2006

John le Carré

Ik zou zo zeggen dat The Secret Pilgrim niet zijn beste boek is. Maar neem nu de volgende zin:

"There is old Danzig the stately Hanseatic Port, and there is Gdansk the Polish industrial slum. The tram stop was in Gdansk."

Het kan natuurlijk aan mijn beperkte inzicht liggen, maar in mijn ogen is dat een manier om op één en een halve regel een heel universum uit te drukken. En dan nog tragikomisch ook.

De Schepen Van De Ming

Alle geschiedenisboeken hebben het er over. Tegenstanders van een sterke staatsbemoeienis citeren het als een schoolvoorbeeld van waar ze bezorgd om zijn. Eigenlijk staat het bekend als één van de grootste debacles uit de geschiedenis van de beschavingen. Laten we maar eens een kijkje nemen.

Het jaar onzes Heeren 1,400 AD. In China is de Mingdynastie aan de macht, en het is de machtigste beschaving op aarde. Alleen enkele rijken uit de Islambeschavingen komen in de buurt: Ottomanen, Moghols of Perzen, maar (voorlopig) geen Europeanen. Die zijn aan het einde van hun middeleeuwen al niet meer de (semi-)barbaren van een half millennium daarvoor, maar ze zijn toch ook nog lang niet op het punt waar ze enkele eeuwen later zouden staan. En op dat moment had China dan ook een ruime voorsprong, op een breed spectrum aan onderwerpen: wetenschappelijk, technologisch, cultureel.

Als één van de oorzaken van de (veel) latere Europese dominantie wordt gewoonlijk de industrializering genoemd: terecht. Maar toch had China in die tijd al een staalindustrie, met hoogovens en gieterijen, die de vergelijking met de omvang en de kapitalizering van de eerste Europese Industriële Revolutie had kunnen doorstaan. Als andere oorzaak van de Europese dominantie krijgen we soms de vooruitgang van de Europese scheepsbouw voorgeschoteld, alsook de techniek van het oceaanvaren: terecht. Maar in 1,400 bezat China deze techniek ook, en in de eerste decennia van de vijftiende eeuw gebruikten ze die om de oceanen af te varen tot aan de Afrikaanse kusten. En ze gebruikten daarbij schepen, en vloten, in vergelijking waarmee de schepen van de Portugezen, of de Hollanders, practisch een eeuw later, maar notedopjes waren.

Kortom, de Chinezen liepen voorop, en geen klein beetje, en eigenlijk waren een hoop elementen voorhanden die, verschillende eeuwen later, in Engeland de Industriële Revolutie zouden opstarten. En dus is de vraag: waarom gebeurde dat niet in het China van de Ming? Waarom, en hoe, raakten ze hun ruime voorsprong kwijt?

Dat is natuurlijk een zeer complex onderwerp, en veel grotere geleerden dan wij allemaal situeren de oorzaken op heel verschillende plaatsen in de tijd: van voor het jaar 1,000 tot na het jaar 1,750. Maar één verhaal komt erg vaak terug, en dat is "De Schepen Van De Ming".

De Ming, dus, bezaten een oceaanvloot die tot 1,430 (of zoiets) de zeven wereldzeeën afvoer. En toen, zoals ik het me een tikje vaag herinner, barstte aan het Keizerlijk Hof een machtsstrijd los tussen de Mandarijnen en de Eunuchen. De Mandarijnen waren de erfgenamen van de eeuwenoude tradities, de Confuciaanse beschaving, die zich altijd had moeten verzetten tegen bedreigingen uit het noorden en het westen. De Eunuchen waren de moderne "kapitalisten", de mannen van de zee, de handel in het oosten en het zuiden, en dus de welvaart. Zij waren de kosmopolieten die niet zozeer het oude China wilden verdedigen tegen de barbaren van de steppen, maar het nieuwe China wilden binnenvoeren in de vaart der volkeren: schepen, handel, de oceaan.

En om welke reden dan ook, bijvoorbeeld, de toenmalige economische crisis, haalden de antiglobal--, oeps, ik bedoel: de Mandarijnen, hun slag thuis, en de Keizer verbood de oceaanschepen.

En omdat de wil van de Keizer wet was, van Peking tot de kust van de oceaan, lagen De Schepen Van De Ming te rotten aan het strand, en een kleine eeuw later arriveerde de eerste Portugezen...

... en the rest is history.

(Bijvoorbeeld: kannonneerboten, opiumoorlogen, "verboden voor honden en Chinezen", enz.)

Mee gebaseerd op hun (intussen) superieure scheepvaart, domineerden de Europeanen meer en meer de oceanen, en nog enkele eeuwen later was er geen concurrentie meer: Rule Brittannia, gevolgd door Pax Americana.

Hoe wisten de Europeanen te ontsnappen aan wat de Chinezen overkwam? Wel, als een Europese heerser iets soortgelijks in zijn bol kreeg, dan kon de intelligentsia altijd nog uitwijken, bijvoorbeeld naar Parijs. En als het daar mis ging, dan was er nog Amsterdam. Of Londen. Maar in China was er niets. De Mandarijnen konkelden, de Keizer sprak, de Chinezen plooiden terug op zichzelf, en de cultuurwaarden waren gered.

En "de cultuurwaarden"; dat moeten we (vanzelfsprekend) lezen als "de normen en waarden bij de gratie waarvan een bepaald elite altijd al aan de macht is geweest, en die macht liefst nog een tijdje wil behouden". Dus:

De macht van het Chinese rijk stortte op enkele eeuwen in elkaar, maar "de cultuurwaarden" waren toch gered.

woensdag 1 maart 2006

Hé, ik was actueel!

Nu den Tuybens de salarissen van een paar topambtenaren heeft bekend gemaakt, volgden de kranten op met politici, topmanagers en meer topambtenaren. We kwamen zelfs te weten wat eurocommissaris Michel zoal verdient - en dus de nieuw benoemde topper bij het Europese Rekenhof; die als extra troef het verschil kent tussen liquiditeit en solvabiliteit.

Terug naar de theorie waar ik het nog maar pas over had (1). Aangezien salarissen tenderen naar het niveau waar ze de uitdrukking zijn van de bijdrage van de persoon die ze ontvangt, weten we nu precies wat de waarde is van de bijdragen van mensen als onze ministers, CEO's etcetera.
Euh... Als de markt vrij is, welteverstaan. Is de markt vrij? Worden topmanagers benoemd als gevolg van een strenge selectieprocedure, waarbij verschillende kandidaten de revue passeren? Worden er CV's geanalyseerd, wordt er een opbod georganizeerd waarbij vraag en aanbod uiteindelijk de beslissing afdwingen?

Wel, laten we eerlijk zijn. Vaak passeren inderdaad meerdere kandidaten de revue, en wellicht zal het bedrijf dat de salarissen betaalt inderdaad proberen om de kosten te drukken.

Maar wat ook wel eens voorkomt is dat de zaken "en petit comité" worden geregeld. Managers die vaak zelf niet de eigenaar van het bedrijf zijn bedisselen onder elkaar wat ze zichzelf zullen betalen, en het zou niet de eerste keer zijn dat die beslissingen genomen worden in hetzelfde petit comité dat ook over te nemen besparingen en zelfs afdankingen beslist. Wat niet belet dat we eindigen met de getallen die we nu in de krant zien staan.

Kortom, vaak is de markt niet vrij. En als ik me, met mijn zeer beperkte kennis van de economie, niet vergis, beïnvloedt dat ook de onderhandelingen in de gevallen waarin de beslissingen wel een kwestie van het spel van afdreigen en toegeven zijn. En dus bekruipt me opnieuw het gevoel dat je vanaf een bepaald moment tegen een elite zit aan te kijken, die in een positie is om zichzelf eens flink te bedienen, en dat dan ook, met diverse graden van schaamteloosheid, doet.

En oh, dat wordt allemaal gerationalizeerd. Soms hoor je ze zelfs beweren dat dat "de markt" is. Je hoort ze beweren dat dat nu eenmaal nodig is om "geschikte mensen" (lees: zijzelf) te vinden. En al die mensen die op het niveau net onder de top zitten, dat moeten dan allemaal waardeloze sukkels zijn, die van geen kanten in staat zijn de topfuncties op te nemen tegen een salarisverhoging van, zeg, twintig percent!

Geloven ze dat allemaal zelf? Of beseffen ze, ergens diep in het achterhoofd, wat een travestie dat is?

Maar alles bij elkaar is er niets nieuws onder de zon. Beschavingen hebben altijd bestaan bij de gratie van het feit dat een heel kleine elite ongeveer de hele rest van het imperium uitzoog. Dat betekende dat van de zeer armoedige omstandigheden van miljoenen mensen nog een heel klein pietsje werd afgeperst, dat dan vervolgens naar, bijvoorbeeld, Rome werd gestuurd, waar het cumuleren van al die pietsjes toch resulteerde in een zekere levensstijl. Misschien moeten we maar gewoon gelukkig zijn dat wij onze belastingen tenminste kunnen betalen?

--------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/02/een-postje-voor-een-politieker.html