Wandelend door de straten op een heldere avond is er maar één conclusie mogelijk. Met elke stap die ik zet schuift de maan een eindje met mij op. Dat is iets dat ik gewoon met mijn eigen ogen kan zien: als ik de maan boven een bepaald huis zie staan, en ik zet enkele stappen, dan staat de maan prompt boven het volgende huis. Simpele, empirische waarneming.
De volgende vergelijking schiet me te binnen. Wanneer ik naar de verre muur in de woonkamer hier kijk, dan zie ik een boekenkast. Ik steek in de richting van de kast een vinger de hoogte in, op armlengte van me af. Terwijl ik naar de boekenkast blijf kijken knijp ik achtereenvolgens het ene, en vervolgens het andere oog dicht. Het gevolg is dat de vinger, die zich immers midden in het gezichtsveld bevindt, tegen de achtergrond van de boekenkast van het ene punt naar het andere springt. Als ik dezelfde oefening doe, maar met de vinger minder ver van mijn neus, dan maakt hij grotere sprongen: de grootte van de (schijnbare) beweging van de vinger tegen de achtergrond van de boekenkast, hangt af van de afstand tussen mijn ogen en mijn vinger.
Maar omdat het mijn vinger is, en omdat ik pertinent weet dat ik de vinger niet heb bewogen, terwijl ik hem wel heb zien bewegen, moet ik kiezen wat ik vertrouw: mijn weten, of mijn waarneming. En het antwoord is: ik vertrouw mijn weten, en verklaar dus de waarneming tot een illusie. De beweging van de vinger is inderdaad maar een schijnbare beweging, veroorzaakt doordat ik hetzelfde object, tegen dezelfde achtergrond, vanop verschillende posities (namelijk het ene, versus het andere oog) waarneem.
Kunnen we, gewapend met dat inzicht, iets meer te weten komen over de agressieve bewegingen van de maan?
We hebben de volgende overeenkomsten: aangezien ik me bij het wandelen voortbeweeg, neem ik het gezichtsveld waar vanuit verschillende posities: eerst bij het ene huis, even later bij het volgende. Verder is er een object dat zich relatief dichtbij bevindt: de dakrand van het huis waar de maan boven staat. En tenslotte is er een achtergrond die zich relatief ver weg bevindt: de maan tegen de donkere nachthemel.
En we hebben ook een belangrijk verschil. Bij het vingerexperiment springt de vinger heen en weer tegen de vaste achtergrond van de boekenkast. Bij het maanexperiment beweegt de maan mee tegen de vaste achtergrond van de huizenrij. Op het eerste zich valt daarmee de overeenkomst tussen beide experimenten in duigen.
Maar op het tweede gezicht wordt het verschil misschien veroorzaakt door een extra psychologische dimensie? Bij vingers en boekenkasten en huizenrijen gaat het om afstanden waarmee we vertrouwd zijn, en waarmee onze cognitieve apparaten, die al vele miljoenen jaren succesvol worden doorgegeven, ook vertrouwd zijn. Bij de maan gaat het om een afstand waar we geen enkele voorstelling bij kunnen maken, en die ook nooit met ons leven interfereert, op enkele uitzonderingen na - bijvoorbeeld, omdat halfgekke filosofen als Galileï er onze aandacht op vestigen. Daarom, denk ik, heeft ons cognitief apparaat de neiging om de huizenrij te interpreteren als “de vaste achtergrond”. En de maan, dat geïsoleerd object waarvoor geen enkele ervaring of geen enkel aanknopingspunt ons enig houvast biedt om de afstand te schatten, interpreteren we als een “object binnen het gezichtsveld”, zoals een vinger die we op armlengte naar een boekenkast richten. En dus is het de maan (“de boekenkast”), en niet de huizenrij (“de vinger”) die een schijnbare beweging vertoont.
Onderzoekende geesten waren zich lang voor Galileï bewust van optische verschijnselen en illusies wanneer het ging om ervaringsobjecten uit “het bovenmaanse”. Het afsplitsen van de vier aardse elementen - aarde, water, vuur en lucht - van die heel andere wereld (die dan ook uit een heel andere “essentie” – dus een vijfde essentie, vandaar de naam “quintessens” – moest bestaan, om zich zo heel anders dan het ondermaanse te gedragen), was helemaal niet het resultaat van de “alchemistische” denkwijzen van primitievere tijdperken. Het was het rigoureuze, rationele resultaat van mensen die stilstonden bij verschijnselen die wij doorgaans niet eens opmerken, en die in staat waren na te denken over het verschil tussen correcte en illusoire waarnemingen.
(Feyerabend, Against Method, 1975 (2002), voor mensen met filosofische of wetenschapshistorische belangstelling toch wel een opmerkelijk boek.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten