Maar af en toe overvalt je een scène die je dan toch bij de keel grijpt. Bij mij is dat een verhaal uit dat boek van Plievier (1), dat in al zijn fictie overduidelijk is gebaseerd op de verhalen van mensen die er zelf zijn bij geweest, en het niet vanuit hun gemakkelijke zetel hebben meegemaakt.
Luitenant Loose is al die tijd onderdeel van de gevechtstroepen geweest, zonder noemenswaardige bevoorrading, verloren in de stijfbevroren vlakten, waar ze in een onvoorstelbare koude en praktisch zonder eten mirakels van weerstand hebben gepresteerd. En nu heeft hij dan een serieuze beenwonde opgelopen. Niets levensbedreigends, maar hij kan niet meer lopen, en dus moet, of mag, hij "terug", met aanhalingstekens omdat "terug" nu eenmaal betekent: nog verder naar het oosten, richting Stalingrad.
Na de nodige omzwervingen, temidden van de bevroren en doodgebloede en verhongerde lijken, komt zijn transport dan bij het hospitaal aan. Nu is er hoop: hier is verzorging, hier is organisatie, het is niet helemaal uitgesloten dat er nog voorraden zijn; dat er iets te eten zal worden verstrekt. Luitenant Loose wordt achtergelaten inde goede zorgen van een sergeant-majoor, en het transport keert weer terug.
De sergeant-majoor ziet in één oogopslag dat de luitenant niet meer kan lopen, en dirigeert zijn draagberrie naar een gang. Loose, zegt het verhaal, is na al die avonturen, gevechten en ontberingen nog altijd een welopgevoede jongeman, dus hij begrijpt dat hij moet wachten voor hij een dokter te zien krijgt. En dat doet hij: hij ligt vast, geïmmobiliseerd door de beenwonde op de draagberrie en dus kan hij gewoon niets anders. En als het een poosje duurt vraagt hij een passerende soldaat of het nog lang zal duren, maar de soldaat weet het niet.
Als het echt lang begint te duren vraagt hij het nog eens, maar niemand geeft hem antwoord. Na een tijd merkt hij dat de lange rij met draagberries geleidelijk in een bepaalde richting opschuift. Dus met gezette tussenpozen neemt men ook zijn draagberrie op en schuift hem een tijdje op, maar als hij iets vraagt krijgt hij geen antwoord. Het is er ontzettend koud, maar als hij vraagt of de deur tenminste kan gesloten worden krijgt hij geen antwoord. En zo schuift hij geleidelijk de almaar donkerder wordende gang in, en merkt hij op dat de dragers die een draagberrie naar buiten brengen haast onmiddellijk met de lege draagberrie weer naar binnen komen - en nog wat later merkt hij dat de gang helemaal niet naar een operatiekwartier leidt, maar wel naar een gewone, openstaande deur, met daarachter de nachthemel.
De plaats, ook, waar hij daarnet in het passeren al die opgestapelde lijken te zien heeft gekregen. En dat is het moment waarop de welopgevoede jonge man, vastgeketend aan zijn draagberrie een afschuwelijke doodsangst overvalt en een dierlijk gebrul slaakt waarop in alle andere plaatsen het hele ziekenhuis zou zijn komen toegesneld. Maar hier gebeurt er niets, want de enige functie van de sergeant-majoor is de soldaten die niet meer kunnen lopen op de bewust open gelaten gang leggen, omdat de meest menslievende oplossing is de gewonden door bevriezing om het leven te laten komen.
Vraag me niet waarom, maar temidden van de honderden mensen die achtergelaten worden om te bevriezen, of platgereden te worden door de Russen, of dood te bloeden, of vertrappeld te worden door hordes wildgeworden soldaten die vechten om een plaatsje op een vertrekkend vliegtuig grijpt dat verhaal van Luitenant Loose me ineens het meest aan: de hele tocht van het Vaderland langs al die grote namen van veldslagen aan het Russisch front ("Smolensk", "Kharkov",...) trekken aan je oog voorbij, en dan die ontstellende weerbaarheid van een verhongerend leger in de steppes rond Stalingrad - en dan kom je zo aan je einde, met een verwonding waarbij er nauwelijks iets aan de hand had moeten zijn, ontdekken dat je onbewegelijk op een draagbaar neergelegd wordt om dood te vriezen. De scène roept, bij mij toch, iets van die enorme wanhoop en verlatenheid op, waarmee zoveel mensen zoals jij en ik, en altijd temidden van die vreselijke honger en kou, hun laatste weken en dagen hebben doorgebracht.
De slag om Stalingrad... het gevecht was al lang beslist, de ramp had zich al lang afgetekend, maar de marteling duurde nog dagen en weken voort. Vechten tot de laatste man, hadden de opperbevelhebbers in Berlijn gezegd, en nog de hele lange maand januari deden ze precies dat. Zonder voedsel, zonder warmte, zonder ammunitie en vooral: zonder hoop. En wij die er zoveel tijd later aan terugdenken blijven maar tasten naar een begin van een begrip, een glimp van een idee hoe het er moet aan toe gegaan zijn...
--------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2010/11/vorwarts-kameraden-wir-mussen-zuruck.html