maandag 22 september 2008

Tonnen en tonnen existentie

Filosofie, vindt Plato, begint met verwondering (1). Het is één van de grotste (néénee! Géén typefout! Vis dat zelf maar eens uit!) clichés van de mensheid geworden, maar je kan je er iets bij voorstellen. Daar sta je dan als Griek uit de tijd voor de lichtvervuiling aan de kusten van je stadsstaat naar de sterrenhemel te staren… en… en…

Ooit had ik een prof in de filosofie die me erg intimiderend overkwam, met zijn echt enorme eruditie, en niet bang om ze te gebruiken. Hij doceerde over een geleidelijke verandering in het perspectief van de Westerse filosofen - het verhaal zelf kwam uit Hannah Arendt. Zo stond een kwart millennium na de verwonderde Plato een Romeinse filosoof aan de oevers van de zee vol ontzetting te staren naar een schipbreuk aan de horizon. Zijn veilige heuvel aan de wal als metafoor voor ons vanzelfsprekend voortkabbelend leven, en stervende mensen aan de horizon die de eierschaal van onze zekerheden aan stukken slaan. Niet alleen het ontzag voor, maar ook de ontzetting over de kosmos kon een mens aan het denken zetten.

Zoals ik het me uit het blote hoofd herinner kwam er ook een fase van religieuze middeleeuwen. Niet langer (zou ik geheel voor eigen rekening navertellen) staarde de mens naar buiten, maar voelde hij zich tot in zijn diepste gedachten aangestaard door een Goddelijk wezen dat elk moment kon besluiten over te gaan op hel en verdoemenis. Het volstaat om een Kierkegaard te zien spartelen onder de priemende blik van zijn God en je beseft: de prikkels die een mens aan het denken zetten lijken geleidelijk almaar beklemmender te worden.

En nog een fase later zit Sartre te mijmeren onder een boom. Het was geen appel die naar beneden op zijn hoofd viel, maar zomaar ineens het hele universum! Hij keek naar een insect, en besefte: het bestaat. En hij keek naar de boom, en besefte: die bestaat ook. En hijzelf bestond en de lucht die hij ademde en de zon en het gras… Er viel niet onderuit te komen en in plaats van de verpletterende aanwezigheid van God was het nu de nog verpletterendere onpersoonlijkheid van tonnen en tonnen existentie die hem tot over zijn oren in de walging verdronk.

Brrrr, dacht K die dat allemaal aanhoorde, om eerlijk te zijn is dat allemaal niet iets dat ik herken wanneer ikzelf tot de filosofie kom (of is het omgekeerd?). Volgens mij gaat het wel degelijk allemaal om verwondering! En K, die niet alleen altijd alles beter weet maar dat ook aan de hele wereld wil laat weten, verwoordde zijn twijfels bij de torenende, intimiderende prof, en zie, de verpletterende prof veranderde in een minzame, vermanende en toch meelevende profeet van middelbare leeftijd, die K als volgt iets bijbracht.

“Misschien lijkt het zo”, sprak de grijsgebaarde profeet, maar we zijn nu eenmaal kinderen van een ontzettend gepriviligiëerde wereld. We leggen ons te slapen temidden van de zachte kussen en dekbedden, we voelen nooit honger of kou en onze problemen zijn allemaal luxeproblemen. Maar hoe zou je wereldbeeld er uitzien als je leefde aan de andere kant van dat spectrum? Kan je je inbeelden dat je elke dag wakker werd in het concentratiekamp van Auschwitz? Dat je elke dag leeft in een wereld waarin overal rondom jou de mensen, inclusief jijzelf, worden uitgehongerd en doodgemarteld, en dat er geen witte ridders uit de hoge hemelen neerdalen om te zorgen voor een happy end, maar dat je laatste belevenissen neerkomen op het aanschuiven voor de gaskamer?

Hoe zou je nu tegen de realiteit aankijken, Robeys?

Het was één van die momenten waarop Robeys het (tijdelijk: maak je vooral geen zorgen) niet allemaal beter wist.

--------------------------------
(1) Plato, Theaetetus, 155d: "(...) this feeling of wonder shows that you are a philosopher, since wonder is the only beginning of philosophy"

Geen opmerkingen: