Allemaal hebben we, elke dag weer, de ervaring dat tijd geld is, en geld tijd. Een brood kopen is “hetzelfde” als de tijd kopen, nodig om dat brood te bakken. Of om het graan te planten en later te oogsten, en om te leren hoe je daar uiteindelijk een brood van bakt. Of in een moderne samenleving, een wasmachine kopen is de tijd kopen die je anders nodig hebt om de was te doen, en een restaurant bezoeken is het uitbesteden van de tijd die je nodig hebt om maaltijden te bereiden, en kinderopvang is de tijd kopen die je nodig hebt om intussen te gaan werken.
Waarmee we bij het punt zijn dat het in de twee richtingen werkt. Net zoals we met ons geld voortdurend tijd kopen, moeten velen onder ons eerst nog aan dat geld zien te raken. En om dat te doen is er uiteindelijk maar één ding dat we ter beschikking hebben, en dat is onze tijd. De tijd die we hebben om manueel, ongeschoold werk te verrichten, of de extra tijd die we in het verleden hebben geïnvesteerd om onze huidige tijd (veel) waardevoller te maken – maar aan het einde van de rit is de uitkomst van de vergelijking constant: wij leveren onze tijd in, om die om te zetten in geld.
En daarmee vormen we een doelwit voor een bepaald soort filosoof-provocateur, die sarcastisch doet over hoe we moeten werken om de kinderopvang te betalen, terwijl je kinderopvatting nodig hebt om te kunnen gaan werken. Veel mensen voelen zich wat ongemakkelijk bij dat soort opmerkingen – moeten ze niet doen, zeg gewoon dat “je je niet bezig houdt met sofismen”; veel kans dat de provocateurs al afdruipen.
Het enige wat we aan dat soort grapjes hebben, is dat ze goede illustraties zijn van het principe: tijd is geld, en geld is tijd, en wij zetten de hele tijd het ene om in het ander. Ondanks alle grapjes van het soort filosofen die niets beters hebben om over na te denken, blijft het zo dat we in onze moderne samenleving vrij veel beslissingsmacht hebben. We kiezen zelf in vrij ruime mate wanneer, en waarom, we tijd omzetten in geld, en wanneer we het omgekeerde doen.
Even verder nadenken brengt een idee in beeld dat wat meer waardig is voor een filosoof. De gelijkheid van tijd en geld, alle proporties in acht genomen, geldt alleen maar in iets dat je “de korte termijn” kan noemen. “In the long run, we are all dead” zei economist Keynes, om uit te drukken dat bepaalde soorten overheidsoptreden op de lange duur geen noemenswaardig effect hebben (zodat de conclusie, dat je met negatieve gevolgen als bureaucratie van overheidsoptreden blijft zitten, nogal zwaar bleef hangen).
Maar in feite was dat alleen maar de economische toepassing van het breder filosofisch principe. Hoeveel geld je op een bepaald moment ook kan omzetten in tijd, op een gegeven moment is voor iedereen, ook de rijkste man ter wereld, de koek op. In de korte termijn kan je tijd evenveel, of zelfs minder, waard zijn dan geld, zodat je “met (een zeker) plezier” je tijd afstaat om er geld van te maken. Maar in de lange termijn is tijd het enige wat je in je mensenleven hebt; het enige wat je kan verkopen, verbruiken of waar je van kan genieten. Het is toch iets om in het achterhoofd te houden, de volgende keer dat je weer bergen tijd investeert in het vergroten van de hoeveelheid geld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten