Douglass North & Robert Thomas, The Rise of the Western World, A New Economic history, 1973
Een tijdje geleden ging het hier over het boek van David Landes (1). Dat boek situeer ik bij “rechts” omdat het de oorzaak van de welvaart van Europa niet zoekt in de plundertheorie, maar wel in iets dat de Europeanen beter gedaan hebben dan alle andere beschavingen van zes millennia menselijke geschiedenis. En tegelijk situeer ik het niet bij “dom rechts”, omdat er geen sprake is van (bijvoorbeeld) de biologische superioriteit of hogere IQ’s die bij het blanke ras zouden horen. Waar we naar op zoek zijn, remember (2), is het ideeëngoed van een bepaald “liberaal rechts” (mijn eigen terminologie, hoor, laat niemand het gevoel hebben dat ik pretendeer voor iemand anders te spreken).
Dat “liberaal rechts” valt op zijn beurt uiteen naargelang de nadruk die ze leggen op wat Europa dan precies “beter” heeft gedaan. De ideeën van het boek van “North & Thomas denken minder in termen van de Europese wetenschap of innovatiedrang, en meer in termen van de zogenaamde “instituties”. Vanzelfsprekend ontkent niemand dat wetenschap en innovatiedrang in de divergentie (3) van Europa een belangrijke rol hebben gespeeld. Alleen denkt deze school dat die twee factoren op hun beurt al een “afgeleide”; een gevolg van een diepere oorzaak zijn. Uitgaand van het simpele (maar sterke) principe dat mensen zullen proberen hun toestand te verbeteren, als ze er maar even de kans voor krijgen, stelt “The Rise of the Western World” dat de ultieme oorzaak, die maakt dat mensen die kans wel of juist niet krijgen, samenvalt met de sociale structuur, met bijhorende “instellingen” of “instituties”.
Sommige sociale structuren laten het individu een belangrijk deel van (de opbrengst van) wat hij maakt. Nogal logisch dat dat structuren zijn waarin individuen harder werken. Andere soorten structuren slaan alles, of bijna alles, van wat het individu presteert aan. Vanuit dat standpunt is een middeleeuwse baron, van wie de boeren praktisch eigendom zijn, niet beter dan een moderne dictatuur. Of dan een moderne tempeleconomie waar de rijkdommen dienen ter meerdere eer en glorie Gods. Of dan een anarchie, waar elke vooruitgang kwetsbaar is voor de toevallig passerende “sterkste” die zijn daarbij horend “recht” meteen “uitoefent”. Geen van al die structuren zet mensen erg aan tot harder werken, en dat alleen verklaart waarom samenlevingen onder dat soort structuren minder vooruitgang maken dan andere.
Maar wat is dan, historisch gesproken, het Europese pad concreet geweest? Dat pad vertrekt in de late middeleeuwen, wanneer militaire en commerciële ontwikkelingen de oude feodale structuren ontoereikend maken – alleen al voor die uiteenzetting is het boek een aanrader. Het is een periode waarin grote delen van Europa een nieuw soort organizatie vinden in de opkomende natiestaten; in het bijzonder Engeland en Frankrijk (en Spanje en de Nederlanden, maar hier zullen we het over het contrast tussen de twee eerste hebben.)
De nieuwe structuren vloeien voort uit een intern conflict, dat zich in beide landen afspeelt, tussen koningen, en de adel van de oude feodaliteit. Als gevolg van externe conflicten – in het geval van Frankrijk en Engeland speelde de ene vaak genoeg de rol van “extern conflict” voor de andere – waren het de monarchieën die zwaarder door gingen wegen, en boetten dus de lokale baronnen aan macht in. Het is belangrijk te onthouden dat dat voor beide landen (en voor Spanje, daar niet van) een parallelle ontwikkeling was; de duivel zat in de details. Tijdens het spel van decennia, en zelfs eeuwen durende conflicten en onderhandelingen, vaak beïnvloed door toevallige factoren (de aanwezigheid van sterke persoonlijkheden, concrete bedreigingen of misschien stomweg groter charisma), behaalde de Franse monarchie een grotere overwinning op de lokale baronieën, dan de Engelse monarchie.
Maar die relatieve overwinning, hoe overtuigend het er ook mag uitgezien hebben aan het einde van de Honderdjarige Oorlog, was iets dat zich doorheen de latere eeuwen duur betaalde. In simpele termen naverteld, wanneer de Franse Koning om geld verlegen zat, dan sloeg hij dat geld aan onder de vorm van belastingen. Terwijl de Engelse koning al veel vroeger rekening moest houden met een parlement, waar uiteindelijk de belastbare basis in vertegenwoordigd zat. En dat verschil, zo klein als het er in eerste instantie zal uitgezien hebben, vertaalde zich doorheen de langere duur in heel verschillende instellingen. Als de Engelse koning op gekke ideeën kwam, dan kon de belastbare basis zichzelf beschermen door te weigeren, of te negociëren, of af te zwakken, of tijd te winnen, of welke andere tactiek ook. Steeds sterk versimpeld (gezien het bestek van dit soort post), als de Franse koning op gekke ideeën kwam, dan werden die gekke ideeën ook uitgevoerd, en naar de hel met de consequenties voor de mensen die nog altijd de belastbare basis waren: de staat, dat was in Frankrijk de vorst.
En dus was het in Engeland dat we vanaf ergens de zeventiende eeuw de beste bescherming van het eigendomsrecht vinden, het beste evenwicht tussen de private en publieke sfeer en de beste voorwaarden om industrie en markten te ontwikkelen. En dus, ook, zegt het boek, was het in Engeland dat nog eens een eeuw later de Industriële Revolutie op gang kwam, terwijl de aandacht van heel Frankrijk – altijd bij wijze van spreken, natuurlijk – integraal opgeslorpt werd door de politieke revolutie. En Spanje... Spanje was nog zo geconcentreerd op het potverteren van de inkomsten die de zilvermijnen hadden opgebracht, dat de riddelijke kasten er niet alleen in hun literatuur tegen windmolens ten strijde trokken.
-----------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/08/rechts-maar-toch-goed-david-landes.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/08/rechts-maar-toch-goed.html
(3) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/08/convergentie-en-divergentie.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten