Eén van de anekdotes van Smolins “sociologie van het denken” (1) gaat als volgt. Carlo Rovelli is een jonge fysicus met een onafhankelijke geest en veel ideeën die (zoals al een beetje voorspelbaar werd) de nodige moeite heeft om een job – als natuurkundige, welteverstaan – te vinden. Met het enthoesiasme van het jeugdig talent bespreekt hij zijn plannen met de leden van het Italiaans natuurkundig establishment (en ik kreeg nooit het gevoel dat dat een bende idioten is, wel integendeel) – maar de gehoopte aanbieding komt er niet.
Van de ongetwijfeld tientallen mensen die in een soortgelijke positie zitten krijg je alleen maar het verhaal te horen van die enkeling waaraan het toeval een knipoog uitdeelt. Juist op het moment waarop Rovelli over zijn benarde situatie praat met een Amerikaanse vriend breidt een Amerikaanse universiteit haar activiteiten uit met een heel nieuw departement – en Rovelli kan alsnog als fysicus aan de slag. En wat er nu gebeurt is dat hij de “leading European scientist in his field” werd. “Only then” kon hij alsnog een job krijgen aan de Universiteit van Rome. En...
“Only then – once he had made an influential career elsewhere, only after hundreds of people around the world had begun to work on his ideas – would the leading professors in Rome be willing to listen to the ideas that he had tried, as a new PhD, to bring to them.” (Smolin, The trouble with Physics, chapter 19)
Met de beste wil van de wereld kan je van dit verhaal niet iets maken waarin goede ideeën het halen van de middelmaat. Geen enkele welwillende interpretatie die je kan verzinnen kan ooit wegmoffelen dat de hooggeleerde heren Italiaanse professoren wel naar de ideeën van Rovelli wilden luisteren toen die een gerespecteerde positie aan een Amerikaanse universiteit had, maar niet toen hij vers gedoctoreerd diezelfde ideeën onder hun aandacht probeerde te brengen.
Maar als die ideeën zo goed waren dat hij er de leider van een kennelijk geavanceerde soort subdiscipline mee kon worden – hoe kan het dan bestaan dat het establishment er niet eens naar keek?
Let wel, niemand heeft beweerd dat je “only” nadat je een zekere positie in de hiërarchie hebt gekregen gehoord wordt. Niemand betwijfelt dat je uitgerekend in de natuurwetenschap uitstekende kansen maakt om met goede ideeën en beredeneerde argumenten iets te betekenen. Het punt is dat je zelfs in die wereld heel goed kan meemaken dat de goede ideeën (waarnaar officiëel zo hard gezocht wordt) helemaal niet het criterium zijn dat beslist over wel of niet gehoord worden.
Iemand die zoals ik vaak over de wereld nadenkt in termen van “alfamannetjes” denkt op dat moment terug aan een bepaalde foto uit Chimpanzee Politics van Frans De Waal (2). Op die foto staan de drie volwassen mannetjes van de chimpanzeegemeenschap waaraan De Waal zijn studie wijdt, alledrie netjes tesamen. Eén van die mannetjes is “duidelijk” een stuk groter dan de andere twee. Alleen, de fysische realiteit, uitgedrukt in kilo's, meters en centimeters, is dat ze alledrie ongeveer even groot zijn! Het mannetje dat afgetekend het grootst lijkt is alleen maar het mannetje dat in een positie is hoger op zijn poten te staan, zijn haren recht overeind te zetten, het breedst met zijn armen te zwaaien... Het alfamannetje!
Ik ben natuurlijk niet echt verwonderd precies hetzelfde verhaal terug te vinden, zelfs in die wereld die zo geregeerd wordt door ideeën, redeneringen en formules. We blijven nu eenmaal apen. Dus zal het ook in die wereld voorkomen dat het de positie in de sociale structuur is (en niet de goede ideeën) die bepaalt wie in een positie is om zijn haar recht overeind te laten staan, en wie er goed aan doet – zelfs op straffe van geen aanbiedingen te krijgen – zijn vacht submissief zo te laten vallen dat het alfamannetje kan zien dat er geen bedreiging is.
Niet verwonderd, dus. Maar wel een beetje bezorgd. Zoals ik in een vorige post schreef (3), het is best mogelijk dat de eigenschappen van het universum zodanig zijn dat wij, de mensheid na zesduizend jaar beschaving, haar ecologische problemen “met gemak”, en “quasi vanzelf” zal kunnen oplossen. Maar dan moeten we die eigenschappen wel nog vinden en toepassen, nietwaar? En dat impliceert wellicht dat we er goed aan doen de natuurkunde nog gedisciplineerder, en nog rationeler aan te pakken dan we nu al doen?
------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2008/06/de-sociologie-van-het-denken.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/10/chimpanzee-politics.html
EN http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/10/chimpanzee-politics-en-evolutietheorie.html
(3) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2008/07/over-stenen-kolen-en-olie.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten