In één van die koortsige toestanden van hallucinerende halfslaap - waarin je brein je ook als normaal functionerend mens een zeldzame blik gunt in hoe het wellicht voelt als je mentale problemen hebt - spookte me een liedje door het hoofd dat ik zal geleerd hebben in mijn kindertijd:
Vier weverkes wilden ter botermarkt gaan,
En de boter die was er zo diere. (= duur, nvdr)
Zij hadden geen centen al in hunnen zak,
Dus ze kochten een pondje sa vieren. (= met hun vieren; gezamenlijk, nvdr)
Destijds stond ik er niet bij stil; recentelijk dacht ik niet meer aan dat soort liedjes - maar eigenlijk hebben we hier een illustratie van één van mijn jongste stokpaardjes. We hebben allemaal een romantisch beeld van een mythisch verleden, het pré-industriëel tijdperk, toen de mensen nog geen loonslaven van het kapitalisme waren, de tijden van de gezonde boerenarbeid of de eerlijke nijverheid. Leven in de buitenlucht, eigen baas!
De waarheid is dat al die eeuwen en millennia lang, de mensheid heeft vastgezeten in een vermorzelende armoede. Tot op de dag van vandaag kunnen we zien hoe het de arme boer vergaat, die in Afrika of de streken van Azië die nog niet getroffen zijn door het kapitalisme, als zijn eigen baas zijn brood verdient in de gezonde buitenlucht. Ik heb het er eerder over gehad: een levensverwachting bij geboorte van 25 jaar, een inkomen van enkele (omgerekende) dollars per dag (als ’t meezit), dat soort dingen.
En dat is waar ons liedje ook aan herinnert. Het quartet heeft een job: ze zijn wevers, en ze zijn dus niet door de één of andere gewetenloze industriëel uit hun job gezet. Toch is een bezoek aan de botermarkt een voldoende evenement om er een lied aan te wijden, dat meedeelt hoe duur die boter wel was. Samenleggen was de boodschap, en dan was een portie van de lekkernij alsnog haalbaar.
En deze:
De boer had maar ene schoen, weinig genoeg genoeg genoeg,
De boer had maar ene schoen, weinig genoeg.
Een schoen met een gat er in, de boer is geen edelman,
Een schoen met een gat er in, de boer die is geen edelman.
Dit had overigens meerdere strofen, maar ik ben heel veel vergeten. Maar wat is hier eigenlijk het verhaal? Het verhaal is dat voor een boer een stel klompen mogelijk nog wel haalbaar zal geweest zijn, maar een paar schoenen is te hoog gegrepen. Eén exemplaar, en dan nog met een gat er in, is voldoende om de onsterfelijkheid van de barden te behalen, maar om meer te willen moet je al een edelman zijn.
En over schoenen gesproken, hier is een bekend rijmpje van een kinderspel:
Zakdoek leggen, niemand zeggen,
‘k Heb de hele nacht gewerkt.
Twee paar schoenen heb ik afgewerkt.
Eén van stof en één van leer,
Hier leg ik mijn zakdoek neer.
Waarom werkt hij de hele nacht? Waren er soms geen arbeidswetten? (Antwoord: neen, er waren geen arbeidswetten.) En wat levert het op, als hij de hele nacht werkt? Twee paar schoenen? Ik wil niks zeggen over “productiviteit”, maarreh... En daarbij, “één van stof”?? Ik bedoel maar, ook al is het een “zuiver verbale kwestie”, maar wij zouden het nog niet eens “schoenen” noemen als ze niet van leer - of tenminste iets dat er verdomd goed op trekt - zijn gemaakt.
Maar in een maatschappij die zo weinig productief is dat schoenmakers heelder nachten doorwerken om producten te maken waar wij enkel met hoog opgetrokken wenkbrauwen zouden op staan kijken, zijn er natuurlijk helemaal niet veel schoenen (laat staan van leer), en dus is het normaal dat een gemiddelde boer – en 80 tot 90% van de bevolking wàs boer – er geen heeft. Niet omdat hij door de industriële kapitalist, of de “handelskapitalist” uit de eeuwen daarvoor, of de feodale heer van dààrvoor of whatever werd uitgebuit. Maar doodgewoon omdat er geen, of zeer weinig, schoenen waren. En hetzelfde geldt voor meubels, bestek, boter, moderne geneesmiddelen, computers, energie, boeken, papier, ontspanning, materiaal, textiel, en vele, vele, vele anderen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten