vrijdag 12 mei 2006

Globalizering, deel II

De theorie zegt dat handel, en dus vrije markten, samenlevingen welvarender maken. Immers, door handel ontstaat een aanbod in producten die er anders niet waren. En toegang tot meer producten zien we over het algemeen als grotere welvaart dan toegang tot minder producten. Dat is bijvoorbeeld belangrijk wanneer een simpele economie ontdekt hoe ze de productie van haar eigen typisch product kan verbeteren. In eerste instantie is iedereen een beetje rijker, maar omdat je nu eenmaal niet kan blijven meer graan (bijvoorbeeld) consumeren, en omdat je graan ook maar beperkt kan opslaan (ratten, muizen, rovers, brand...) komt er al gauw een moment waarop iedereen liever wat langer onder een sombrero in de zon gaat zitten, eerder dan blijven graan produceren dat vervolgens ligt te rotten. Terwijl, als je dat graan kan inruilen voor... uimmm, zijde? Iets anders? Wel, dan is handel een manier om van graan zijde of nog iets anders te "maken", in ieder geval iets dat je vroeger niet had.

Daarnaast ook zetten de exotische producten de lokale producten onder druk. Dat hoeft absoluut niet te betekenen dat die moeten verdwijnen – hoewel dat natuurlijk wel kan; ik geloof niet dat we nog veel vraag naar Vlaams Laken zien. Maar de producten van eigen bodem zullen er wel goed aan doen niet te duur te worden: als de aardappelen namelijk te duur zijn, kunnen we nog altijd pasta uit Zuid-Europa of rijst uit Azië invoeren.

Analoog maakt “het kapitalisme” de samenleving rijker. De industrializering maakt dat de bevolking toegang heeft tot producten die ze vroeger niet hadden. De mogelijkheid om kledij van katoen te dragen bestond haast niet – tenminste niet voor bredere lagen van die bevolking – voor de Industriële Revolutie, maar wel nadat die laatste massaproductie van katoen in gang had gezet. En nog steeds analoog hoefde dat de wol of het linnen niet te doen verdwijnen, maar duurder zullen ze er niet van geworden zijn.

Natuurlijk is de vraag of de positieve gevolgen ook werkelijk naar de bredere lagen van de bevolking doorsijpelen. Sommige Marxisten (wiens filosofie tot een geloof is versteend) beweren wel eens het tegendeel. De producten, zo orakelen ze, zullen helemaal niet goedkoper verkocht worden. De kapitalist zal zijn machtspositie gebruiken om zijn concurrenten uit de markt te prijzen, en daarna zal hij zijn monopoliepositie gebruiken om woekerwinsten te maken. Ik denk dat we gewoon, schouderophalend, kunnen vragen of kleding, en voeding, en fatsoenlijke huisvesting werkelijk duurder zijn geworden, dan wel heel, heel veel goedkoper - en ze voor de rest in hun geloof laten.

En zo is het ook met de globalizering. Om maar iets te zeggen, kleding, en schoenen, zijn producten die we op grote schaal uit Azië importeren. Het grote aanbod doet de prijzen, inderdaad: dalen, en dat zet ook lokale prijzen onder druk. Dat zijn nog steeds de prijzen van die kapitalist die wel even zijn product ging monopolizeren, remember? Dus heel het pak wordt in werkelijkheid goedkoper.

En wat is dan dààr weer het gevolg van? Zeg dat kledij en schoenen, gewoon om ronde getallen te hebben, tien percent van het inkomen van een normaal, fatsoenlijk Christenmensch opslorpen. En zeg dat de Aziatische import die prijzen met de helft doen zakken. Welnu, dan komt dat overeen met een besparing van 5%. Voor iedereen. Het is alsof je iedereen, van de eerste tot de laatste, een loonsverhoging van 5% toekent.

Terwijl zij die pleiten voor “behoud van werkgelegenheid” en “eigen industrie eerst” iedereen die 5% extra willen doen betalen, om zo de lonen te behouden, niet voor iedereen, maar enkel in die ene sector die eigenlijk niet eens in staat is concurrentiëel te zijn. Is het nu moeilijk te zien welk van beide filosofieën de samenleving nu eigenlijk rijker maakt?

Geen opmerkingen: