Terwijl ik zat te mijmeren over het verschijnsel "geld" (toevallig mijn job) dacht ik aan een postje dat ik daar ooit eens over op usenet heb gezet. Even googelen, en ja, het lijkt me twee jaar later wel de moeite om nog eens op te rakelen. De vraag wat wat het verband is tussen een economie (in het algemeen) en geld (in het bijzonder). De post van destijds ging (op kleine correcties na) als volgt.
Beschouw een economie met 2 boerderijen. Allebei verbouwen ze graan, en houden ze schapen. Bijgevolg hebben ze allebei voedsel en kleding.
Vergelijk dat met een economie van goudzoekers. Of met drukkers van groene stukjes papier, met daarop de uitdrukking "dollar" en "in God we trust". Wat gaan die eten, of aantrekken?
Dus, regel 1, een economie die producten maakt kan bestaan zonder geld, maar een economie die geld maakt zonder producten niet.
Terug, dus, naar de economie die reële goederen maakt. Er zijn verschillende manieren waarop die kan groeien. De uitvinding van de ploeg, bijvoorbeeld, kan de opbrengst van graan verhogen. De uitvinding van de hond kan toelaten grotere kuddes te houden.
Dus regel 2, een economie kan groeien (zonder geld) door technologische vooruitgang.
De twee boerderijen kunnen ook met elkaar praten. Als de ene zich specializeert in schapen, en de andere in graan, dan zullen ze samen typisch méér graan en méér schapen produceren, dan wanneer ze allebei elk apart alles zelf moeten doen. Ze hoeven dan alleen hun overschot te ruilen voor het overschot van de ander, en ze zijn allebei rijker dan elk apart.
Regel 3, een economie kan groeien (zonder geld) door ruil, en dus handel. ("Eén schaap is gelijk aan tien zakken graan".)
Laten we geld invoeren. Een engel daalt neer uit de hemel en bezorgt beide boerderijen zilveren en koperen munten. Een zak graan kost een zilveren munt, en een schaap kost tien zilveren munten en... verder niets. De economie kan nog steeds groeien door, bijvoorbeeld, technologische vooruitgang en handel. Voor de tweede keer blijkt dat geld heel weinig verschil maakt. Eerst maakte het weinig verschil om te bestaan, en nu - op een zéér simpel niveau - maakt het weinig verschil om te groeien.
Laten we dan maar wat groeien, zeker? De economie bestaat nu uit honderden boerderijen, en ze produceren graan, schapen, koeien, kippen en eieren, vlas, katoen, hout en vele vele andere. Nu kan het ingewikkeld worden. Wie honderd eieren wil kan altijd een boom leveren, maar wie drie eieren wil moet hem eerst in kleine planken zagen. Terwijl drie koperstukjes de transactie meteen tot stand doen komen.
Regel 4: als een economie erg complex wordt vergemakkelijkt het gebruik van geld de transacties.
En aangezien ruil en handel zelf ook transacties zijn, en aangezien ruil en handel in regel 3 de economie deden groeien, kan geld de economie doen groeien, indien die voldoende complex is. Een zilverstuk is gelijk aan tien koperstukken. Dus een zak graan is tien eieren, en een schaap is tien zakken graan, dus een schaap is honderd eieren, zeg maar: een flinke boom.
De engel daalt opnieuw uit de hemel neer, knipt in zijn vingers en van het ene moment op het andere, overal tegelijk, heeft iedereen tien keer meer zilver- en koperstukken dan hij daarvoor had. Wel, een schaap is nog steeds gelijk aan tien zakken graan of honderd eieren, maar een schaap kost nu honderd zilverstukken, en een zak graan tien, en een ei één. En een zilverstuk blijft gelijk aan tien koperstukken. Het enige effect van de vergroting van de geldhoeveelheid (gelijktijdig en voor iedereen) is het evenredig aanpassen van de prijzen. Kortom, de genereuze vertienvoudiging van al het geld maakt geen enkel verschil voor de hoeveelheid goederen die de economie produceert. Dus geld maakt eens te meer heel weinig verschil - op het vergemakkelijken van de transacties na.
Regel 5: de waarde van geld wordt bepaald door de waarde van de goederen die je ermee kan kopen.
En dat was, mits de nodige simplificatie, het inzicht van de economie bij het begin van de twintigste eeuw.
De engel verdwijnt, en de economie groeit. Dus komen er in verhouding steeds meer producten tegenover muntstukken. En dus dalen, overeenkomstig regel vijf, de prijzen. Immers, als we begonnen met één koperstuk voor één ei, en als we de productie van eieren laten toenemen voor eenzelfde hoeveelheid koper, zodat je nu voor één koperstuk twee eieren kan krijgen, dan kost één ei nu nog maar een half koperstuk: de prijs is gedaald. Dus beginnen de mensen te denken dat in de toekomst de prijzen nog lager zullen liggen, dus wachten ze met aankopen, dus komt er nog minder geld in omloop, dus dalen de prijzen nog meer, dus denken de mensen nog meer dat ze moeten wachten, dus...
(Op dit punt googelt de wakkere lezer een aantal trefwoorden, zoals "depressie", "1929", "The Great Crash" en "Keynes" bij elkaar.)
Regel 6: in een nog complexere economie kan de geldhoeveelheid wel degelijk een invloed uitoefenen op de groei, of het krimpen van de economie.
En daarmee zitten we in ongeveer 1950.
Op dit punt maakte de post van destijds nog enkele allusies op de toenmalige actualiteit, om te besluiten met de opmerking dat je hiermee niet zou slagen voor een examen geavanceerde macro-economie. Maar dat was nog nooit de ambitie van een blog, dacht ik. Als iemand hier een vage indruk aan overhoudt, dat geld veel met economie te maken heeft, maar er beslist niet mee samenvalt, dan is het al lang goed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten