maandag 3 april 2006

Boek: The Constant Gardener

Momenteel heb ik enkele hoofdstukken in "The Constant Gardener" van John le Carré gelezen. In feite heb ik op dit punt zelfs meer plezier beleefd aan de "author's note" dan aan het verhaal zelf: de madam is vermoord en de vriend verdwenen en de diplomaat nogal hypocriet: weinig nieuws onder de zon. Maar de begeleidende noot is intrigerend. Zeker, zeker, "elke overeenkomst met reëel bestaande personen" (OK, op één na, dan) etcetera etcetera, maar overeenkomsten met reële practijken, daarentegen... Wel, de reële practijken, in het bijzonder van de farmaceutische industrie in Afrika (steeds volgens die nota, dus), zijn nog veel erger dan het verhaal.

Aha.

Om eerlijk te zijn, dat klinkt nogal als de zoveelste litanie (allemaal in koor): "het is de schuld van het kapitalisme". Maar kennen we John le Carré niet als een serieuze auteur? Misschien is dit niet zozeer een litanie, als wel een kans. Laat me eerst de achtergrond van die kans verduidelijken met een dubbele analogie.

Er bestaat een groep mensen waarvoor ik een heimelijke sympathie, maar zeer weinig intellectuele verwantschap voel; laat me ze "economisch links" noemen. Ze maken zich zorgen over de grote groepen mensen die door de toenemende welvaart in de wereld gepasseerd werden en worden, en als je ziet hoeveel energie ze verbruiken met het op straat komen en tekeningen op muren van bankkantoren maken, dan zijn ze ook bereid er tijd in te investeren. En wat ik al herhaalde malen (tevergeefs) aan deze groep heb gevraagd is: hoe kan je verwachten serieus te worden genomen, als je pink op de naad allerlei theorieën blijft volhouden (of minstens in jouw kamp tolereert) , die zo diepgaand zijn weerlegd dat de theoretici ze zelf niet eens meer volhouden? (Bijvoorbeeld, hoe kan je het Marxiaanse "de armen worden armer" blijven volhouden als ook jij, na een blik op de meest simpele feiten, kan te weten komen dat ook de armen rijker worden, ja, zelfs in Afrika?)

En er bestaat ook een groep mensen waarvoor ik zeer weinig sympathie, maar een heimelijke intellectuele verwantschap voel; laat me ze "cultureel rechts" noemen. Ze zijn zo overtuigd van de "superioriteit" van de Westerse beschaving, en niet zelden zelfs van de bijhorende religieuze moraal, dat ze die in (typisch linkse) Grote Verhalen (met veel zendingsdrang à la "democratizering" ) gieten en die van (typisch links) staatswege met (typische linkse) enorme begrotingskorten manu militari gaan uitdragen. En wat ik al herhaalde malen (tevergeefs) aan deze groep heb gevraagd is: hoe kan je verwachten serieus genomen te worden, als je pink op de naad allerlei leugens blijft volhouden (of minstens in jouw kamp tolereert) die zo op hun gezicht zijn gegaan, dat de Amerikaanse regering ze niet eens meer zelf volhoudt?

En bij die vraag aangekomen worden de vertegenwoordigers van beide groepen altijd erg boos. Toch begrijpen ze het altijd wel perfect als ik dezelfde vraag aan de andere groep stel. Ik blijf hopen dat er, in beide kampen, mensen zullen zitten die af en toe eens proberen een conclusie uit dat laatste te trekken. Maar soit: hier heb ik beide groepen alleen maar nodig als dubbele analogie met het volgende.

De groep waar ik me zelf voel toe behoren; waarvoor ik sympathie voel èn intellectuele verwantschap, is wat ik "economisch rechts" zal noemen. We maken ons zorgen over de grote armoede in de wereld, en we vragen ons af hoe we het superieure middel dat we daar nu al zo vaak hebben tegen zien werken, kunnen globalizeren naar de plaatsen waar het nog niet werkt. En op dat punt wil ik natuurlijk niet de fout maken die ik net aan twee andere groepen heb verweten. Dat is precies de reden waarom het boek van John le Carré misschien een kans is. Misschien wil hij ons vragen hoe we verwachten serieus genomen te worden, als we practijken toepassen (of minstens in ons kamp tolereren) waarbij mensen zichzelf verrijken (en dit op de kap van de mensen die nu nog in de armoede zitten) maar daarbij desondanks zwaaien met onze vlaggen, en onze rhetoriek over een superieur middel, waarachter ze, wie weet, de meest verachtelijke hypocrisie laten schuilgaan?

En in dat geval zouden we er goed aan doen om die boodschap serieus te nemen - we zouden toch niet willen dat we onze geloofwaardigheid op dezelfde schaal te kijk zetten als de regering Bush of de hedendaagse Marxisten dat alle dagen doen? Maar eerlijk gezegd blijf ik wel een beetje mijn hart vasthouden. Het boek zou ook nog steeds gewoon het zoveelste voorbeeld van een litanie uit die eerste groep kunnen zijn. Misschien laat ik het binnen enkele dagen of weken nog wel weten.

2 opmerkingen:

Anoniem zei

Een beeld dat bij mij op kwam bij het lezen van dit artikel, is dat van de arme Amerikaan in de V.S.

In de V.S. heb je een aantal mensen waarbij de armoede zelf een struikelblok is om verder te geraken. Het probleem is typisch dat ze niet genoeg geld hebben om de huurwaarborg van een normaal huis of appartement te betalen. Daarom zijn ze verplicht om in een motel te logeren. Doordat ze in een motel logeren moeten ze zoveel aan huur betalen dat ze onmogelijk kunnen sparen voor een huurwaarborg.

Als ze op een of andere manier toch aan die huurwaarborg zouden geraken dan zouden
ze door de vermindere huur genoeg kunnen verdienen om er bovenop te geraken maar die huurwaarborg is dus een serieus struikelblok.

Nu kan je van die motelhouder zeggen dat hij zich verrijkt aan de armoede van anderen. Maar is het zijn schuld dat anderen een huurwaarborg vragen. Zonder die motelhouder hadden die mensen niet eens een motelkamer.

Langs de andere kant begrijp ik best dat mensen die een eigendom zoals een huis of een apparetement verhuren, enige garantie willen dat de mensen die daar intrekken er
zorg voor zullen dragen, vandaar de huurwaarborg.

Maar het blijft natuurlijk een gevoel van onrechtvaardigheid oproepen voor de mensen die er het slachtoffer van zijn. Dus hoe lossen we zo'n situatie op en hoe voorkomen we dat in ontwikkelingslanden te veel van dergelijke situaties ontstaan?

Koen Robeys zei

Een analoog probleem gaf in Bangladesj in de jaren zeventig aanleiding tot het ontstaan van "microkrediet". Op het allerarmste niveau hadden veel
mensen wel een economische activiteit waarvan ze net konden leven als gezin ("lage levensverwachting, hoge kindersterfte, honger, ziekte,
vluchtelingen en oorlog"...) maar nooit boven dat niveau uitkwamen. En de onmiddellijke oorzaak van het probleem was de financiering van die activiteit. Immers, je moet produceren, en dus leven, voor je iets kan verkopen, en die tusentijd moet je "financieren".

Dat is een heel normale eigenschap van de economie, maar in zeer simpele economieën is dat een probleem. Bijvoorbeeld omdat de zeer armen niet kunnen lezen, en dus niet de documenten kunnen voorleggen die hen toegang
tot het financiëel systeem verschaffen. Of bijvoorbeeld omdat dat systeem de zeer kleine bedragen waarover het gaat niet rendabel kunnen aanbieden.
En als er vraag is naar financiering, maar weinig tot geen aanbod, dan is financiering duur.

Daar vond Mohammed Yunnus destijds een oplosing voor - voor de details verwijs ik naar zijn "Banker to the Poor", een zeer aanbevelenswaardig boek - en het gevolg was het microkrediet. In twee woorden slaagde hij er
in wel degelijk rendabel microkrediet aan te bieden, waardoor veel armen zich naar een hoger niveau op de economische ladder konden werken, hetgeen
dan weer maakte dat zijn bank meer klanten had (de leners van toen werden de spaarders van nu, en dat soort dingen), enzovoort. De formule was een succes en is wereldwijd toegepast. Zoals dat gaat ontstonden er problemen
toen het succes zo groot werd dat er problemen met bureaucratie en
administratie opdaagden. Maar toen was het BNP per hoofd al ettelijke
percenten de hoogte in gegaan.

Het zou, zo op 't eerste zicht, volstaan dat de huurders van de
motelkamers een economische activiteit hebben die hen toelaat geld te ontlenen om de huurwaarborg te betalen en vervolgens ook af te betalen, en
microkrediet zou een mogelijkheid moeten zijn.