Rollenpatroon: je weet wel, dat verfoeide onderwerp waarbij “wetenschappelijk bewezen” is (of het scheelt toch niet veel), dat vrouwen “aan de haard” horen te zitten, en in het bijzonder de zorg voor de kinderen op zich horen te nemen. We krijgen overigens vaker soortgelijke insinuaties naarmate vrouwen in belangrijke Westerse landen meer kans maken op de verkiezing tot het hoogste politieke ambt. Dat alleen al suggereert een beetje dat er nog iets onuitgesproken is gebleven. Iets dat ongeveer klinkt als “vrouwen horen geen obstakel te zijn bij het bereiken van mijn eigen carrière ambities”. En omdat dat nu eenmaal minder goed klinkt dan geleerde wetenschappelijke beschouwingen, gaat het dan maar ineens over “familiewaarden en kinderen enzovoort”.
Maar hoe zou zoiets in godsnaam ergens uit kunnen blijken, laat staan “wetenschappelijk” blijken of nog het ergst van al, “bewezen” zijn? Wel, je maakt je er niet populair mee, maar er zit een zeker klokkegelui in – hoewel ik er meteen bijzeg dat velen die daar iets van hebben opgevangen nog lang niet aan de klepel toe zijn.
Er zijn ongeveer 200 soorten apen. Die hebben alle 200 een andere soort sociale structuur. Dus sociale verhoudingen, verhoudingen tussen de mannetjes en de vrouwtjes, familieleven... het kan er allemaal heel erg verschillend uitzien, naargelang de soort die je bekijkt. Dat maakt het moeilijk om verstrekkende conclusies te trekken: bestaat er zoiets als de “aapnatuur”? En als die bestond, zou het dan mogelijk zijn om onszelf, als één van die 200 soorten, op basis daarvan een beetje beter te begrijpen?
Met zoveel verscheidenheid is het moeilijk algemene regels op te stellen. Er bestaat wel een soort grondregel, maar om al die 200 soorten te omvatten moet die noodzakelijk nogal vaag zijn, en veel bijzondere gevallen toelaten. Voor zover ik me het correct herinner is de formulering van de regel afkomstig van Richard Wrangham, een grote naam in het onderzoek dat zich met primatologie en anthropologie bezighoudt.
De grondregel zegt het volgende. Op een gegeven territorium is het de ecologie die de verdeling van de vrouwtjes over dat gebied bepaalt. En het is de verdeling van de vrouwtjes die op zijn beurt de verdeling van de mannetjes bepaalt, over dat gegeven territorium. Nu is dat een regel die je ook wel theoretisch kan gronden; een beetje “natuurlijke selectie”(1), een beetje “evolutionaire calculus” (2), wat inzicht in “mannetjes en vrouwtjes”... en onder het vergeten van nog een paar andere zit daar een zekere logica in.
Er is een andere regel die zegt dat apen ook heel sociale dieren zijn. Die regel is bij mijn weten een soort waarnemingsregel. We weten wel ongeveer wat de voordelen en de nadelen van groepsgedrag zijn, maar bij mijn weten niet waarom voor apen de voordelen groter zijn dan de nadelen. Noem het dus een beschrijving van iets dat we telkens weer zien.
Daarmee raak je een eind weg. Neem nu orang oetans. Dat zijn mensapen, en het zijn uitzonderingen op de regel dat apen sterk sociale wezens zijn! Orangs zijn grote beesten, die leven in de wouden van Indonesië. Nu lijkt het er op dat die wouden voor de orangs eerder arme bronnen van voedsel zijn. Een groot nadeel van groepsgedrag is dat er voedselcompetitie optreedt. Daarom zie je vrouwtjes in hun eentje door een zeker gebied zwerven, waar ze andere vrouwtjes proberen uit te houden: voedselcompetitie. Hun sociaal gedrag blijft zeer beperkt: er is natuurlijk het afhankelijk nakomelingschap, en verder zijn er mannetjes als er kleine orang’tjes moeten bijgemaakt worden. Die mannetjes zwerven, overeenkomstig de “algemene” regel doorheen de gebieden van de vrouwtjes, en als ze elkaar tegenkomen ontstaan er enorme gevechten: voedselcompetitie èn competitie om de vrouwtjes. Maar behalve de contacten met directe nakomelingen en occasioneel paargedrag is het leven voor de orang oetans een eerder eenzaam avontuur.
Gorilla’s zijn ook mensapen, en ook grote beesten, maar zij leven in Afrika. Het lijkt er op dat de Afrikaanse wouden een grotere ecologische draagkracht hebben dan de Indonesische, want in Afrika leven verschillende soorten mensapen, en die volgen allemaal het patroon dat ze veel socialer zijn. Gorilla’s leven vaak in haremstructuren. Eén mannetje vormt een familie met verschillende vrouwtjes en hun kinderen. En het overschot aan mannetjes vormt vrijgezellengroepen: dus alweer sociaal, in groep, en niet geïsoleerd.
Maar wat zie je nu gebeuren wanneer je in een Zoo bent? De laatste keer dat ik in de Zoo van Antwerpen was (alweer een tijdje geleden, daar niet van) zaten er, zoals je kon verwachten, twee gorillavrouwtjes bij één mannetje. Maar er zaten ook twee orangvrouwtjes bij één mannetje, zodat je slaande ruzie zou verwachten. Maar toch zaten ze allemaal vredig bij elkaar. De ecologie van een Indonesisch regenwoud mag arm zijn, de ecologie van een Zoo is dat niet. En zomaar opeens deden de orang oetans dingen die helemaal niet overeen komen met het “natuurlijk gedrag” van orang oetans. Maar het was wel nog steeds het “natuurlijk gedrag” van apen in het algemeen! Dus zit er niet alleen een grote diversiteit tussen het sociaal gedrag van al die soorten, maar vertonen de verschillende soorten ook een grote flexibiliteit, waarbij omgevingsfactoren een belangrijke rol spelen.
Dit zijn maar twee voorbeeldjes die tonen dat je niet te snel van algemene regels moet overgaan op voorspellingen en hoe het zou moeten zijn. Ik heb ook nog de volgende regel in gedachten, die ik weer voorstel als een waarnemingsregel. Het blijkt dat het bij de 200 soorten apen de vrouwtjes zijn die meest instaan voor de zorg om de nakomelingen. Ook daar zitten weer grote verschillen op. Uit het blote hoofd denk ik me te herinneren dat er enkele soorten zijn waar de taken gelijk verdeeld zijn, dat er aan de andere kant soorten zijn waarbij de mannetjes geen klap uitvoeren in de huishouding, en dat al de rest daar ergens tussenin zit. En de vraag is, bewijst dat iets?
Telkens als je daarover met wetenschappers praat zal je zien dat ze bij die vraag erg omzichtig worden. Het is veel gemakkelijker om met goedklinkende verhalen te komen, dan controleerbare conclusies op te stellen, zeggen ze dan. Ik denk wel dat ze gelijk hebben. Regeltjes zoals de laatste lijken me helemaal niet geschikt om ze te extrapoleren naar gedragsvoorschriften voor onze eigen soort. Met dat soort extrapolaties zouden we ook “geweten” hebben dat twee orangvrouwtjes in één kooi slaande ruzie zouden krijgen. Regeltjes zoals de laatste lijken me hoogstens interessant om te begrijpen waarom wij, mensen, bepaalde moeilijkheden ondervinden wanneer we verwachten dat de mannetjes evenveel zorg besteden aan de kleintjes als de vrouwtjes doen.
En daarmee zijn we bij het gevreesde “rollenpatroon”. We weten niet alleen dat sommige groepen belang hebben bij dat rollenpatroon – wat dat weet nu wel ongeveer iedereen – maar we hebben ook vrij concrete ideeën over het hoe en waarom en de causaliteit van dat belang. Tegelijk weten we ook dat andere groepen alleen al van het idee tandpijn krijgen. Dat laatste is gemakkelijk te begrijpen. Als je weet hoeveel flexibiliteit er op “natuurlijk gedrag” al zit bij de mensapen, en als je weet dat wij mensen qua flexibliteit nog eens de uitblinkers zijn, dan voel je het probleem van kilometers ver aankomen. Je zal maar een mensvrouwtje zijn in een ecologische en sociale omgeving die een leven van zorgen voor de kleintjes niet de meest aantrekkelijke optie maakt, en daar komt zo’n alfamannetje je precies dat patroon door de strot wringen. En op het einde zegt hij nog dat dat “natuurlijk” is ook. En dan hebben we nog geluk; het is dan tenminste al niet meer de wil van God.
------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/05/nogmaals-natuurlijke-selectie.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/12/de-evolutionaire-calculus.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten