De derde “Wet van Parkinson” – het derde hoofdstuk van het gelijknamige boek (1) – gaat zeker over een zeer interessant verschijnsel, maar het is niet het meest leesbare stukje van het boek. Nu, iemand die zelf een blog schrijft en probeert geregeld stukjes te produceren die tegelijk inhoudelijk èn leesbaar zijn heeft daar alle begrip voor. Het is echt niet zo gemakkelijk, en dus zitten er een hoop tussen die een beetje droger, taaier, langdradiger enzovoort zijn dan de beter geslaagde exemplaren. Dan praten we nog niet over persoonlijke voorkeuren, noch de natuurlijke neiging van de auteur om te veel, te luid, te lang, te moeilijk... enfin, bref, enzovoort.
Die derde wet, dus. De slapstick is, in mijn ogen, wat minder goed geslaagd, maar het punt zelf is wel goed gezien. Het gaat over beslissingsraden: ministerkabinetten, directieraden, managementcomités: dat soort dingen.
Een eerste punt is: de ideale besluitvormende raad heeft een aantal leden van vijf, hoogstens zes. Met dat aantal kan de raad quorums bereiken, en een zekere veelzijdigheid aan inzichten bij elkaar brengen, en toch nog altijd efficiënt organizeren en vergaderen zonder dat de focus verloren gaat. De deelnemers praten nog niet vaak door elkaar, niemand komt te laat omdat de anderen dat ook doen, de leden kennen elkaar en beseffen dat ze beter niet teveel saboteren (het heeft altijd een prijs)... het is intuïtief gemakkelijk genoeg te begrijpen.
Maar een tweede punt is: besluitvormende raden hebben de neiging zich uit te breiden met de tijd. Een entropiewet (2) voor de sociologie! De reden is dat in een eerste instantie de leden van de raad de neiging voelen om niet alleen verantwoordelijkheden te dragen. Ja, het kan zo ver gaan dat tegenstanders, leden van de oppositie mee in het bad worden genomen. Ook zijn er mensen die zich van het bestaan van de raad bewust zijn, en zich afvragen waarom zij er zelf niet in zetelen. Naarmate de raad al uitgebreid is wordt het gemakkelijker om zichzelf via bevriende leden ook op de rol te zetten, en we krijgen al snel een sneeuwbaleffect te zien. De niet altijd even goed gelukte ironische stijl (steeds in mijn opinie) zou het haast verbergen, maar Parkinson geeft verschillende suggesties dat de voortdurende uitbreiding van de raden wel degelijk een emprisch waarneembaar feit is.
Deze toestand – de efficiënte raad raakt al snel uitgebreid tot het punt waarop hij niet langer efficiënt is – heeft twee gevolgen. De deelnemers beginnen wel door elkaar te praten, en er vormen zich kleine conversaties, waarvan sommige betekenisvol zijn bij de besluitvorming, zonder dat de hele raad er nog van op de hoogte is. De efficiëntie daalt pijlsnel, en we herkennen een halve eeuw later met gemak het verschijnsel van de politici die enorm veel werk hebben, werkelijk ongelofelijk drukke agenda’s met veel nachtelijke vergaderingen, en tegelijk volstrekt niets aan output genereren.
Met de stijgende onbenulligheid daalt de kost om nog meer leden aan te nemen: als de vergadering toch al honderd percent tijdverlies is, dan kan je nog meer ego’s masseren door ze uit te nodigen voor de oefening in gewichtigheid: het kan immers niet nog meer tijd verspillen. Ergens bij het punt waar er twintig leden zijn is de vergadering helemaal nutteloos geworden, tenzij (voeg ik er zelf aan toe) als uitlaatklep voor gebuisde politici en andere alfamannetjes.
Daarmee komen we bij het tweede gevolg. Tussen de overdaad aan deelnemers zitten er nog steeds enkele die er ofwel echt toe doen, ofwel omwille van bepaalde bekwaamheden wel iets beters te doen hebben. Die beginnen meer en meer met elkaar te confereren, en binnen de schoot van het kabinet onstaat een “kernkabinet”. Een groepje van, jawel, een vijftal leden, “bereidt de vergaderingen voor” – lees: neemt de beslissingen en laat daarna de te masseren ego’s hun paar uurtjes in de Zeer Gewichtige Vergadering. Alleen zal ook nu dezelfde wet toeslaan: het kernkabinet begint ook uit te breiden en de hele situatie herhaalt zich.
Hiervan staat werkelijk een mooi voorbeeld in de tekst. Het huidige Britse “Hogerhuis” – een zodanig archaïsch fossiel dat ze zelf overwegen zich op te heffen – begon in de middeleeuwen als een soort Kroonraad. Daaruit ontstond een “Lord’s of the King’s Council” die twee eeuwen lang erg beperkt bleef, maar ook dan aan het balloneffect begon. Vandaar kwam er dan ook een “Privy Council”, op zijn beurt opgevolgd door de “Cabinet Council”. En daaruit ontstond tenslotte, ergens aan het begin van de Industriële Revolutie, wat men nu (althans, toen Parkinson zijn boek schreef) het “cabinet” is gaan noemen.
Steeds door datzelfde organisch proces! Er is een Raad van Zeer Belangrijke Mannen, die begint af te glijden naar de onbeduidendheid, waarna er in zijn schoot een nieuwe knop ontstaat, enzoverder de vele eeuwen lang.
En is heel het verhaal niet eens te meer heel herkenbaar? Zien we niet ook vandaag almaar uitbreidende kabinetten en raden, terwijl in hun schoot kernkabinetten ontstaan, zodat zij die alleen maar plomp en pompeus zijn niet teveel in de weg zitten? Als stukje was hoofdstuk drie van het boek misschien niet het meest geslaagd. Maar ik betrap me er toch geregeld op dat ik het belang van allerlei hedendaagse besluitvormingsorganen, alsook het gewicht van de zetelende persoonlijkheden, wel eens durf afmeten aan de grootte van hun “kernkabinet”.
----------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/de-wet-van-parkinson.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/08/de-entropiewet_115667946535776970.html
EN http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/08/entropie-tussen-vereenvoudiging-en.html
EN http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/entropie-een-nieuw-inzicht.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten