zaterdag 11 februari 2006

Ik wil een film maken!

Hier is hoe het ongeveer moet gaan.

Scène: feestje, hoofdpersoon (mannetje, sympa, charming), nog meer mannetjes, ook vrouwtjes, atmosfeer, conversatie, ambiance.

Hoofdpersoon naar huis, alleen (vrijgezel), goedgehumeurd, paar glaasjes op, “ze” zullen wel niet controleren, neuriet mee met de radio, po-pom, po-pom.

Plotse beweging van opschrikking, een knaller van een “godverdomme”, de eerste twee lettergrepen luid en boos, de laatste twee hoog en angstig.

Sfeerbeelden (crash, wrak), de stilte van het slagveld na de veldslag, aanzwellend WIIIEEE-WOEOEOE, WIIIEEE- WOEOEOE, WIIIEEE-WOEOEOE, WIIIEEE-WOEOEOE... bekende dof-ritmische geluiden van kloppend hart...

Stilte.

(Kortom, heel het cliché.)

De held ontwaakt in een klein kamertje, eenvoudig, sober, streng zelfs. College uit de jaren vijftig. Witte muren, bed, tafeltje, enkele stoelen, een deur, geen vensters, hoort het Ave Maria van Schubert, valt weer in slaap.

Als hij weer ontwaakt staan er twee figuren bij zijn bed, helemaal in het wit, hun trekken zijn “schoon en edel en streng”. De elfen van Tolkien wanneer ze over zwarte ruiters horen spreken. En behalve de twee armen en benen die je zou verwachten hebben ze ook een stel stralend witte vleugels. Het lijken wel engelen.

Het punt is namelijk: het zijn ook engelen.

Ze zijn rijzig en stevig en knap. Ze willen de held ondervragen. Het komt er op neer dat ze werken voor Sint-Pieter, aan de hemelpoort. Ze nodigen de held, die niet weet wat hem overkomt, uit aan het tafeltje. Ze wimpelen zijn “komaan, dit is een grap” en varianten daarop een beetje kortaf weg, en ze kijken ernstig. (De held hoort het Agnus Deï uit het Requiem van Verdi.)

Ze kijken zéér ernstig, zelfs.

“Uw laatste woorden”, begint de ene engel, terwijl hij nog somberder gaat kijken (de andere consulteert een lijvig dossier), waren “God, verdom me”.
Geschrokken stilte.
De twee engelen kijken de held recht aan. “Wel?”
(Held hoort het Ave Maria van Schubert.)
“Wel?”
Gestamel en gestotter, waar we met wat moeite “dit is een grap” en “dit kan toch niet waar zijn” uit kunnen distilleren.
“Dat is niet zo... ideaal, als laatste woorden.” zegt de engel.
“Mu- maar... het was de schrik! De klap! Het ging allemaal zo plotseling” (of zoiets, in elk geval: gehakkel, gestotter, verbijstering, ongeloof. Maar ongeloof is nu juist het probleem, natuurlijk. “Dus in uw wereldbeeld is een moment van groot gevaar het moment om God uit te nodigen u te ‘verdommen’?”)

Enfin, bref, de hemel bestaat, engelen bestaan, God bestaat, en Hij heeft wel degelijk de boekhouding van de menselijke zonden bijgehouden. En alle “godverdommes” zullen nu één voor één de revue passeren, en de laatste weegt het zwaarst. Om de vijf voet klinkt het Agnus Deï uit het Requiem van Verdi, en nog vaker klinkt een strofe van het Ave Maria van Schubert. Af en toe, ook, hoor je de Rolling Stones “My Heart is Black” aanheffen (tenzij “Sympathy for the Devil" beter geschikt is?)

Erger is namelijk dat ook het vagevuur en de hel bestaan. “Voorwaar, ik zeg u, wie naar de vrouw van zijn naaste kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al echtbreuk gepleegd”. De held wordt gevraagd of dat moeilijk te begrijpen was. (Ave Maria van Schubert.) Welk woord heeft hij niet begrepen? Hoe vaak had het nog meer vanop de kansel herhaald moeten worden? Oh, de held ging niet naar de mis? Aantekening. (Ave Maria van Schubert.) Dit zijn zware zonden; er was toch gewaarschuwd? Hoeveel duidelijker had het er nog moeten staan? Etcetera.

Dit alles geeft mogelijkheden voor flash-backs; de held die zich vol wroeging herinnert hoe hij “naar de vrouw van zijn naaste kijkt om haar te begeren” is waarschijnlijk iets dat, mits een beetje goed aangepakt, wel op een commerciële manier kan worden uitgebeeld? Tenslotte is een belangrijk deel van een film de manier waarop je de dingen evokeert, niet?

Wat was er moeilijk aan de oproep je fortuin weg te geven aan de armen en Hem te volgen (flashback) (Agnus Deï van Verdi)? Wat was er moeilijk aan “bemin uw naaste zoals uzelf” (flashback) (Ave Maria van Schubert)? “Wat gij voor de minste mijner broederen hebt gedaan hebt gij voor mij gedaan”; (flashback, held loopt bedelaar voorbij), was dat soms Latijn? Etcetera.

(Het Agnus Deï klinkt voor de vijfhonderdste keer. Geïrriteerde, want erg nerveuze, reactie van de held. Het betekent dat een vroom mens is overleden zegt één van de engelen met effen gezicht, niet opgezet met het gebrek aan devotie van de held. Op een ander moment leert een geïrriteerde, want erg nerveuze, reactie op het Ave Maria dat dat telkens opklinkt wanneer iemand een exceptioneel goede daad heeft gesteld. “Voor u heeft het, geloof ik, niet vaak moeten klinken.”)

Het is duidelijk dat het gaat over de vraag of de held in de hemel binnenmag, en dat is lang niet vanzelfsprekend. De held maakt ook kennis met hoe het er in de hel aan toe gaat: meer kansen voor commerciëel verantwoorde beelden; zwavel, pek, zonde. Het angstzweet breekt uit bij het idee aan de vele gemiste kansen in het leven, te laat, onherroepelijk weg, en nochtans, inderdaad, het stond allemaal zeer duidelijk in de bijbel.

Tijdens het interview moet de held geregeld boos, ongelovig, schamper reageren. Het is een grap! Het is niet eerlijk! (“U zegt dat onze Verlosser een grap is?”; “U zegt dat onze Verlosser niet eerlijk is?”) Het gesprek loopt de hele tijd erg moeizaam, en bij het weggaan (Ave Maria van Schubert) kijken de engelen niet vrolijk.

Tijdens een pauze worden er kommetjes rijstpap rondgedeeld, overigens met zilveren lepeltjes: dit is nog maar de hemelpoort. Een charmante, grijzende man, duidelijk onwennig in zijn goedzittend donker pak, en (of wat dacht je) horentjes op zijn hoofd, steekt zijn hoofd binnen. Extravert, met zijn vonkende donkere ogen (“heel het cliché”) vrolijk op een net-niet brutale manier, je ziet hem snel iets neerzetten voor hij binnenkomt, maar het valt om en het blijkt een drietand te zijn. Sist iets tussen zijn tanden en trekt haastig de deur dicht: vriendelijk, grappig, geruststellend, het gesprek gaat van “dat is allemaal sterk overroepen” en “de kwezels van hierboven” enzovoort. Blijft niet lang, vriendelijk afscheid, rijstpap raakt op, engelen komen weer binnen (Ave Maria van Schubert).

Het afwijzende gedrag bij het interview blijkt net zo goed een reeks kansen te hebben verprutst om de zaken nog recht te trekken (preek over “berouw”, “vergiffenis”), als het leven een reeks kansen was om ze niet eerst scheef te laten groeien. Deze fase van het verhaal herinnert de held niet zozeer aan de vele zonden uit zijn leven, als wel aan de vele verkeerde reacties in het interview.

(De Rolling Stones zingen “My Heart is Black”: een nieuwe lading afgekeurden vertrekt naar de hel. Daarvan bevestigen de engelen dat het er werkelijk aan toe gaat met duivels, bokkepoten, en de rest. De duivel is echt. De kokende olie is echt. Het is allemaal echt.)

Ik moet nog een einde verzinnen. Het zou kunnen eindigen in de kokende olie op het eeuwige vuur; waarom niet, in een atmosfeer van verbijstering, van “hoe kan dat nu waar zijn?”. Maar een heel onverwachte wending zou ook mogen, niet de simplistische logica van “en plots werd hij wakker en het was allemaal maar een droom”, natuurlijk. Bijvoorbeeld deze. De gebuisde held begeeft zich naar een donkere, kasteelachtige constructie, waar hij door een duistere, kantelige poort moet, ongeveer de poort van Mordor uit Lord of the Rings.

Daarachter bevindt zich een vrolijk gezelschap! Muziek van de Rolling Stones speelt op de achtergrond. Gezellig haardvuur, cocktails en glaasjes wijn en hapjes, opgewekt gebabbel van vele, comfortabel geklede mannen en vrouwen vult de hele grote hal op. Drietanden, schilderijen van Het Vagevuur en De Hel, en portretten van mensen als Darwin en Freud hangen aan de muren. De tapijten zijn vol en kleurrijk en luxueus. Een zijportaal leidt naar iets dat op een goedgevulde bibliotheek lijkt, en hier en daar heb je uitzicht op goed aangelegde tuintjes met bloemen en fonteinen, waar mensen een partijtje schaak zitten te spelen.

De charmante grijzende man (nu in veel lossere kledij) zorgt ervoor dat de held meteen wordt voorgesteld aan allerlei interessante mensen. “Oh, het hiernamaals is uiteindelijk een spiegel”, verneemt hij tijdens de gesprekken, “weliswaar kunnen we hier niet in alle eeuwigheid Zijns aanschijns aanschouwen, maar voor de rest is het meer een beetje een koekje van eigen deeg.” (Held merkt in een hoekje Einstein op die aan een geïnteresseerd groepje de thermodynamica van de hel uitlegt.) “Iedereen komt in het hiernamaals terecht dat hij zichzelf heeft bereid. Heelder dagen in de kerk doorbrengen temidden van de goede werken levert rijstpap met èchte gouden lepeltjes op. Jij bent hier, dus jij zal je wel aan de geneugten des levens hebben bezondigd? Wel, dat is nu in alle eeuwigheid je deel. Tja, voor wie zich aan massamoorden heeft gewaagd ziet het er minder fraai uit natuurlijk, maar wat wil je, that’s death.”

Iets dergelijks. De voornaamste obstakels om het idee te realizeren zijn financiëel van aard. Oh, en dialogen schrijven, natuurlijk, dat vind ik ook altijd vreselijk moeilijk.

Geen opmerkingen: