woensdag 9 augustus 2006

Het Sombrero Effect

De sombrero uit de titel komt van de tekeningen uit de boeken van Lucky Luke. In een heet stadje in het Zuiden van Noord Amerika ligt een Mexicaan te slapen onder een grote witte hoed: de sombrero. Desgevraagd verschaft hij, met één oog open, en met een duim de rand van zijn sombrero optrekkend, belangrijke informatie over de locatie van de Daltons. Wanneer de held vierklauwens weer wegrijdt verklaart hij lachend “Gringos locos” (via een kleine omweg te vertalen als “Rare jongens, die vreemdelingen”), plaatst zijn hoed weer op zijn hoofd en slaapt verder onder de hete zon van zijn slaperige stadje.

Daar moest ik aan denken toen iemand me vertelde dat hij, via via, had vernomen hoe in sommige plaatsen in Afrika de mannen zo goed als helemaal niet werken, maar integendeel rondhangen, drinken, gokken en vechten. Op basis van één en ander dat ik heb gelezen (1) kon ik hem meteen vertellen dat het “sommige plaatsen in Afrika” meteen mocht genuanceerd worden tot “veel plaatsen in de ontwikkelingslanden”. Op de sombrero zelf na, precies hetzelfde verschijnsel.

En daarmee zitten we op glad ijs. Want van dat besef naar “ze zijn te lui om te werken” (en in het geval van Afrikanen ook nog te dom, natuurlijk, of wat had je nu gedacht?) “en daarom zijn ze arm” is maar een kleine stap. En het ziet er nog overtuigend uit ook! Vooroordelen bevestigend èn overtuigend klinkend, wat heeft een mens nog meer nodig om gelukkig te zijn?

Laten we evenwel niet vergeten dat er in de wereld nog wel meer dingen te lezen zijn. Zo volstaat het wat te gaan neuzen in de economische geschiedenis van Europa, en je zal zien dat het Sombrero Effect daar precies evengoed heeft gespeeld (2). En dat kan kloppen; de welvaart van Europa voor ergens, pakweg, de zeventiende eeuw was waarlijk niet hoger dan die van een Afrikaans land vandaag – als het er even geen (burger)oorlog mag zijn. En als niet alleen Mexicanen, zwarten en Indiërs het doen, maar ook echte onvervalste Europeanen, tot en met de tijd van de Renaissance – dan verandert het natuurlijk meteen van een typische eigenschap van volkeren die te dom en te lui zijn in een rationele reactie op een specifieke situatie.

En zo is het ook. Beeld je een wereld in met een beperkte technologie en een beperkte productiviteit. “Afnemende meeropbrengsten” vertelt je dat een extra inspanning zal leiden tot een afnemende hoeveelheid van iets dat je al hebt; “meer van hetzelfde” – en niet eens veel meer. En nu, wat ga je er nu mee doen? Je hebt nu een extra zak graan. Je bezit evenwel niet de middelen om hem op te slaan buiten bereik van ratten en muizen. Er is geen, of een hoogst onbetrouwbare overheid, als het er op aan komt je bezit als zodanig te erkennen en te beschermen. Om de haverklap breken oorlogen en revoluties uit, en worden alle voorraden gewoon opgevorderd. En in die wereld zou je moeten de handen uit de mouwen steken om er nog zo’n zak graan bij te maken? Ga je eens vlug een beetje in je gezicht laten uitlachen! Gringos locos!

Maar hoe is het dan eigenlijk veranderd? Wel, als de reden van de hoge waarde die we zien toekennen aan de vrije tijd ligt in het feit dat er weinig andere dingen van hoge waarde zijn (“beperkte technologie”; “beperkte productiviteit”), dan voel je op je klompen aankomen dat de beschikbaarheid van dingen die wèl een hoge waarde hebben de waarde van vrije tijd (relatief) doet dalen. En nu is het ineens wel de moeite waard om te werken. Markten! Vanaf de vroege Renaissance varen Europese schepen de wereld rond, en ze komen terug met koffie, thee, cacao, tabak, suiker, specerijen, zijde en vele, vele andere.

Dus is die extra zak graan ineens wel iets waard: niet langer zal hij liggen rotten in je voorraadschuur (nog een statistiek: eens om de zoveel decennia brandden in een economie waar het belangrijkste bouwmateriaal hout was, alle gebouwen helemaal af (3). Oefening voor de lezer: wat is het effect op de zakken graan in een voorraadschuur wanneer die helemaal afbrandt? Nog een oefening: gegeven dat risico: hoe aantrekkelijk ziet het bezit van extra zakken graan als lange termijn voorraad er uit?). Nu er markten zijn is die zak ineens veel meer waard, want je zal hem kunnen ruilen tegen je dagelijkse cup of tea (4).

En dus ligt de vraag of mensen veel of weinig werken niet alleen in de handen, noch in de cultuur, en nog minder in de genen van die mensen. Het antwoord op die vraag ligt in het vermogen van al die mensen na te denken over wat het oplevert indien ze besluiten hard(er) te werken. Kortom, het hangt af van concrete omstandigheden. En het feit dat wij, Westerlingen, in zo’n ontzettend gepriviligiëerde wereld leven dat we uiterst gunstige omstandigheden niet langer zien als zeer uitzonderlijk, maar integendeel als zeer normaal, volstaat nu eenmaal niet om te maken dat ze ook werkelijk normaal zijn. De werkelijkheid is dat heel veel mensen, tot vandaag, nog leven in omstandigheden waarin ze heel rationeel zijn, even rationeel als die Europeanen die de Westerse beschaving hebben uitgebouwd, wanneer ze heel vaak geen klap uitvoeren.
--------------------------------------------------------
(1) Bijvoorbeeld Easterly, The Elusive Quest for Growth, Economist’s Adventures and Misadventures in the Tropics, 2001
(2) Zie bv. Duplessis, Transitions to Capitalism in Early Modern Europe, 1997
(3) Dit staat ergens in Braudel, Les Structures du Quotidien, Civilisation Matérielle, Economie et Capitalisme XV° - XVIII° Siècle, Tome I, 1979
(4) Het thema komt uitgebreid voor in Pomeranz, The Great Divergence, China, Europe and the Making of the Modern World Economy, 2000

Geen opmerkingen: