Een collega van me wist dat ik vandaag de hele dag in Warschau zou zijn. Gisteren bezorgde hij me zonder een woord te zeggen, maar met een bedrukt gezicht, een afdruk van een weerbericht en wandelde bedachtzaam weer weg. Sneeuw! Stofhagel! IJzel! Vorst! En meer van die dingen.
Maar nadat de (andere) collega die me ging vergezellen zich samen met mij had afgevraagd waar we ook weeral die berenmutsen hadden opgeborgen, viel onze blik (de blik van die collega, eigenlijk, ikzelf was er naar aloude gewoonte weer vierkant ingelopen) nog eens opnieuw op dat printje. Het bleek dat Peter weer grapjes aan het maken was: hij had niet het weerbericht van Warschau afgedrukt, maar wel dat van Moermansk.
En dat was best een goede grap! Moermansk! Hahahahaha! En ik was er nog ingelopen ook! Hààhahaha! En als het een goede grap was, dan kan het toch geen "uiterst gemene streek" zijn? En dat was ook niet de gemene streek: we hebben er, echt waar, smakelijk om moeten lachen. En daarna hebben we alle ideeën over berenmutsen van ons afgezet, en we zijn in ons normale bankiersplunje naar Warschau vertrokken, waar we er nog altijd om liepen te gniffelen.
Tot we buitenkwamen. Het was er ijs, ijskoud.
En dat was dus een uiterst gemene streek. Om heel precies uit te rekenen dat ik er zou inlopen, maar de andere collega niet, en om met dat inzicht in het achterhoofd het spel zo te spelen dat wij van het lachen niet meer nakijken hoe het weer er echt zou zijn, dat is laag. Dat is gemeen. Dat is het uitbuiten van de kleine menselijke zwakheden tot voorbij het punt waar het nog grappig is. Sinds de dag dat ze één van mijn vrienden een langzaam werkende, maar gruwelijk pikante zuid Amerikaanse peper hebben laten opeten, heb ik me niet meer zo verontwaardigd gevoeld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten