Herken je de jaren zeventig nostalgie, met “Save the Whales”? Het was een beetje dat dat maakte dat we in 2000 een “Save the Bonobos!” vriendenclubje oprichtten, maar goed, dat is hier het punt niet. Het punt is wel dat, of we het nu over bonobo’s hebben, of over walvissen, of over wouden in het algemeen, de impact van de mens (nu met zes en een half miljard, en stijgend) op de planeet zeer zwaar is.
En dat zet de habitat van een brede waaier aan diersoorten onder druk, en zo komt het dat iemand die je over bonobo’s, of walvissen, of om het even wat aanspreekt, je eigenlijk aanspreekt over dat habitat.
In het geval van de bonobo’s is dat de bedreiging van het Afrikaanse regenwoud. Daar kunnen we ons gemakkelijk iets bij voorstellen: het is een streek van burgeroorlogen, mislukte staten, anarchie, de volgende stap is een “iedereen doet zijn zin” aanpak, en op het einde van de rit zijn de regenwouden bedreigd.
Het is goed om weten dat er niet één, maar twee scenario’s zijn waarbij die bedreiging zich voordoet. Het eerste scenario is het meest bekend. Het woud wordt gewoon kaal gekapt. Landen als Maleisië schijnen de laatste decennia practisch helemaal ontbost te zijn, maar de bedrijven wijken dan gewoon uit naar andere plaatsen – liefst waar geen controle of beperking bestaat. En dan eindig je al snel in continenten als Afrika.
Toch is, op dit moment, tenminste, en voor zover ik het allemaal goed begrepen heb, de kaalkap niet de grootste bedreiging in Afrika. Wat de Afrikaanse wouden het meest bedreigd is wat “levende doden” wordt genoemd. Je vliegt bijvoorbeeld over uitgestrekte en onoverzienbare wouden, en er is in kilometers in de omtrek geen mens te zien, geen machine, geen zaag – al wat je ziet zijn ongerepte regenwouden, de Brazilianen zouden er jaloers op zijn.
Dus wat is dan eigenlijk het probleem? Het probleem is dat er in die wouden gejaagd wordt. Een fatsoenlijk houtbedrijf (dat bestaat) heeft van een fatsoenlijke lokale overheid (sommigen doen heel verdienstelijke pogingen) een vergunning voor duurzame houtkap (dat is mogelijk: zeg, één boom per hectare, of zoiets) gekregen, en ze houden zich er perfect aan: het komt voor! Het kleine detail is dat er een weg wordt aangelegd van en naar het basiskamp, en vandaar naar plaatsen nog dieper in het woud; en nu is het woud zomaar ineens toegankelijk op plaatsen waar het dat vroeger niet was.
En dus kunnen er jagers in, en die vangen in die gebieden een hoop gemakkelijk wild waar in de Afrikaanse hoofdsteden, plus nog wat volk in het Westen, veel geld wordt voor betaald, en na een tijd raken steeds grotere gebieden leeg gejaagd. En zo kan je over grote, uitgestrekte gebieden groen vliegen, en nooit opmerken dat er zware moeilijkheden zijn.
De gemiddelde fruitboom wil zich, net zoals ieder levend wezen, voortplanten. Maar hij wil niet dat zijn nakomelingen recht onder zijn eigen voeten terecht komen: daar verkommeren ze maar in zijn eigen schaduw. Dus maakt hij rond zijn zaden een lekkere, sappige, geurige en kleurige vrucht. De bonobo (en de rest) klimt in de boom, eet de vrucht, wandelt of slingert of kruipt weer voort, en een heel eind verderop komen de zaden weer tevoorschijn, en nog voorzien van een flinke klodder voedzame mest ook. Ze spelen in de ecologie van het woud een rol die te vergelijken is met die van de bijen bij de bevruchting van onze eigen bloemen.
Maar dan moeten die bonobo’s, en de rest, er eerst wel nog zijn. Want anders krijg je wat we dus “levende doden” noemen. Uitgestrekte, ongerepte natuurgebieden, maar zonder dat ze zich nog kunnen voortplanten. Vandaag overtuigend groen, binnen twee eeuwen kunnen ze er een parking van maken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten