Morgen, woensdag, smaak ik het genoegen om voor mijn ogen onder het mes te moeten. Dit is eigenlijk een (hopelijk) laatste aflevering van de grote slagen van vorig jaar (1). Het moet een bagatel worden: ik heb geen pijn, ik verwacht ook geen pijn, het oog heeft zich een dik jaar kunnen "zetten", en door er nu de draden op de juiste manier uit te halen hoopt de arts dat het zicht nog van twee naar tegen de drie op tien kan verbeteren.
En ikzelf, die pakweg tien jaar geleden vier op tien had, en die ruim een jaar geleden naar minder (!) dan één (!) op tien was teruggezakt - ik wéét hoeveel verschil er is tussen dergelijke getallen waarvan de normale gelukkige lezer (die als het tegen zit met acht op tien kampt, of misschien nen gezonden brok met tien op tien is,) zich wellicht afvraagt of dat wel de moeite waard is.
Het verschil tussen een half op tien en twee op tien, bijvoorbeeld, is het verschil tussen licht van donker kunnen onderscheiden, en als chauffeur met je slecht (linker) oog in je dode hoek kunnen zien of er iemand in zit.
Zie je al de draaicirkels die je nodig hebt als je dat soort dingen met je rechter oog moet controleren?
Wees er maar heel zeker van dat het de moeite waard is. Elk punt.
--------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/04/huishoudelijk-even-buiten-strijd.html
EN http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/04/ogen.html
EN http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/05/een-pijnlijke-zucht.html
EN http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/05/er-was-een-complicatie.html
"once help is assured to such an extent that it is apt to reduce individuals' efforts, it seems an obvious corollary to compel them to insure (or otherwise provide) against those common hazards of life." (F.A. Hayek, The Constitution of Liberty, hoofdstuk 19, over een mandaat tot verplichte ziekteverzekering)
dinsdag 31 juli 2007
Die "ontbrekende Blogosfeer"...
Op het blog van LVB (ik geloof niet dat je het kan missen op de blogroll hier...) doet zich een verschijnsel voor dat in mijn opinie het verschijnsel bloggen zelf raakt. Eerst het kader. LVB is één van de weinige blogs in het Nederlands taalgebied (1) die tegelijk een aanvaardbare “content” geeft, een aanvaardbare frequentie van updating, en een aanvaardbaar aantal diverse commentators aantrekt. Dus ontstaan er conversaties en debatten waar je geregeld zelfs iets van opsteekt; of toch minstens gezichtspunten ziet waar je niet zelf aan had gedacht. (Het normale toepassingsgebied van het blog zou ik als “politiek-economisch” omschrijven, maar what’s in a name?)
Dan het probleem. Aangezien het een quasi open forum is kan om het even wat er in, en dus komt ook om het even wat er in. Dus zien we herhaaldelijk varianten op één of ander “dom iets”, in de zin dat mensen dingen volhouden die ingaan tegen de meest simpele feiten, en dat ze ongelofelijk beginnen te schelden wanneer je ze daar (met de feiten en cijfers in de hand) op wijst. Sinds maanden is er één hyperactief, die we, om namen met de mantel der liefde te bedekken, “P” zullen noemen.
Gezien het kader – het enige mij bekende blog dat een deel van een Nederlandstalige blogosfeer zou zijn, indien er één was – ga ik regelmatig kijken. Nieuwe voorzetten? Boeiende commentaren? Nieuwe afleveringen in bestaande debatten? Of misschien neem ik zelf aan één van die debatten deel; je ziet het voor je.
Natuurlijk kan ik alleen voor mezelf spreken als ik zeg dat ik het vreselijk ontmoedigend vind, wanneer ik de kolom “nieuwe commentaren” (weer eens) gedomineerd zie door P. Zoals gewoonlijk brengt hij niets anders bij dan de mensen “uitschot” noemen, omdat hij inhoudelijk, zoals ik zelf al meerdere malen heb getoond, altijd op enkele posts tijd met de staart tussen de poten op de loop moet. Waarna het gescheld met een factor tien toeneemt.
Wie me al langer kent weet dat ik het internet als één van die ontwikkelingen beschouw, die het denken een duw vooruit kunnen geven zoals destijds de boekdrukkunst dat heeft gedaan. Ondanks het feit dat de boekdrukkunst in de eerste plaats werd gebruikt om bijbels te drukken, heeft het er toch toe bijgedragen dat ideeën op gigantische schaal circuleerden, en nog een eeuw later staken Copernicus en Tycho Brahe en Keppler en Galileï en Newton van wal en de rest is geschiedenis. Zo ook produceert het internet nu ongelofelijke hoeveelheden P, terwijl het potentiëel er is om veel meer te doen.
En wie me al langer kent weet dat ik denk dat de oorzaak van het probleem precies ook de reden van het potentiëel is. De openheid van het medium maakt dat heel veel meer mensen bijdragen kunnen leveren dan vroeger. Maar dezelfde openheid maakt ook dat allerlei interessante mensen zo ontmoedigd raken door de eindeloze stromen P, dat ze niet eens meer willen commentaar geven, ja, dat ze zelfs niet meer geloven dat er blogs bestaan die speels maar serieus hun best proberen te doen!
Als dit een blog was dat niet alleen kwalitatief interessante commentaren meegaf (want dit, beste tien commentatoren, durf ik zonder slijmerij zeggen, jullie zijn alle tien heel, heel oprecht bedankt), maar ook kwantitatief, dan denk ik dat ik zou proberen maatregelen nemen. Ik denk dat ik zelf God de Vader zou blijven op mijn heel klein stukje van het web, maar dat ik een comité van engelen en heiligen zou benoemen (waarschijnlijk informeel, weliswaar, maar toch, laat het nu “benoemen” heten...). En gevallen als P zou ik aan dat comité voorleggen, en als ik redelijkerwijs zou concluderen dat ik hem niet weerzinwekkend vind omdat hij andere ideeën heeft, maar werkelijk omdat hij zo protserig leeg is, zo opzichtig pseudo en zo scheldend arrogant, dan zou ik P er uit gooien.
Zelfs al heb ook ik gemerkt dat een beetje keet de kijkcijfers enorm omhoog stuurt. Kosten en opbrengsten...
Iedereen begrijpt: hier staat “als ik LVB was, dan smeet ik P er uit, misschien na een kleine ‘check and balance’”. Maar natuurlijk weet ik heel goed dat ik LVB niet ben, en staat er hier toch nog meer dan dat. Het gaat me nog steeds om die ontbrekende blogosfeer. In een echte blogosfeer zouden enkele – hopelijk: vele – “zenders” nog steeds allemaal hun postjes en berichten de wereld insturen. En vervolgens zou een deel daarvan door de rest worden opgepikt en weerklank krijgen vanuit verschillende groepen commentatoren, wat dan weer verder tot discussie zou leiden, etcetera. Elk individueel kunnen ze zoveel science fiction blijven neerzetten als ze maar willen, maar collectief zouden ze een filtereffect genereren dat maakt dat hun goede insteken door de groep weerhouden blijven, en de rest voor de liefhebbers van dat blog op dat blog blijven staan. En heel veel meer interessante onderwerpen zouden verschijnen, èn blijven drijven, dan nu het geval is. Het pad door de jungle dat een brede baan wordt, zonder dat ook maar iets door iemand gepland werd.
Maar toch blijf ik denken dat er wel degelijk eerst nog veel werk aan de fundamenten is. Voor een echte blogosfeer ken ik één enkele bouwsteen, en dat is het blog van LVB. En uitgerekend van dat blog krijg ik soms schrik om er te gaan kijken. Zit daar nu geen moraal van het verhaal aan vast?
------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/06/ik-mis-een-nederlandstalige-blogosfeer.html
Dan het probleem. Aangezien het een quasi open forum is kan om het even wat er in, en dus komt ook om het even wat er in. Dus zien we herhaaldelijk varianten op één of ander “dom iets”, in de zin dat mensen dingen volhouden die ingaan tegen de meest simpele feiten, en dat ze ongelofelijk beginnen te schelden wanneer je ze daar (met de feiten en cijfers in de hand) op wijst. Sinds maanden is er één hyperactief, die we, om namen met de mantel der liefde te bedekken, “P” zullen noemen.
Gezien het kader – het enige mij bekende blog dat een deel van een Nederlandstalige blogosfeer zou zijn, indien er één was – ga ik regelmatig kijken. Nieuwe voorzetten? Boeiende commentaren? Nieuwe afleveringen in bestaande debatten? Of misschien neem ik zelf aan één van die debatten deel; je ziet het voor je.
Natuurlijk kan ik alleen voor mezelf spreken als ik zeg dat ik het vreselijk ontmoedigend vind, wanneer ik de kolom “nieuwe commentaren” (weer eens) gedomineerd zie door P. Zoals gewoonlijk brengt hij niets anders bij dan de mensen “uitschot” noemen, omdat hij inhoudelijk, zoals ik zelf al meerdere malen heb getoond, altijd op enkele posts tijd met de staart tussen de poten op de loop moet. Waarna het gescheld met een factor tien toeneemt.
Wie me al langer kent weet dat ik het internet als één van die ontwikkelingen beschouw, die het denken een duw vooruit kunnen geven zoals destijds de boekdrukkunst dat heeft gedaan. Ondanks het feit dat de boekdrukkunst in de eerste plaats werd gebruikt om bijbels te drukken, heeft het er toch toe bijgedragen dat ideeën op gigantische schaal circuleerden, en nog een eeuw later staken Copernicus en Tycho Brahe en Keppler en Galileï en Newton van wal en de rest is geschiedenis. Zo ook produceert het internet nu ongelofelijke hoeveelheden P, terwijl het potentiëel er is om veel meer te doen.
En wie me al langer kent weet dat ik denk dat de oorzaak van het probleem precies ook de reden van het potentiëel is. De openheid van het medium maakt dat heel veel meer mensen bijdragen kunnen leveren dan vroeger. Maar dezelfde openheid maakt ook dat allerlei interessante mensen zo ontmoedigd raken door de eindeloze stromen P, dat ze niet eens meer willen commentaar geven, ja, dat ze zelfs niet meer geloven dat er blogs bestaan die speels maar serieus hun best proberen te doen!
Als dit een blog was dat niet alleen kwalitatief interessante commentaren meegaf (want dit, beste tien commentatoren, durf ik zonder slijmerij zeggen, jullie zijn alle tien heel, heel oprecht bedankt), maar ook kwantitatief, dan denk ik dat ik zou proberen maatregelen nemen. Ik denk dat ik zelf God de Vader zou blijven op mijn heel klein stukje van het web, maar dat ik een comité van engelen en heiligen zou benoemen (waarschijnlijk informeel, weliswaar, maar toch, laat het nu “benoemen” heten...). En gevallen als P zou ik aan dat comité voorleggen, en als ik redelijkerwijs zou concluderen dat ik hem niet weerzinwekkend vind omdat hij andere ideeën heeft, maar werkelijk omdat hij zo protserig leeg is, zo opzichtig pseudo en zo scheldend arrogant, dan zou ik P er uit gooien.
Zelfs al heb ook ik gemerkt dat een beetje keet de kijkcijfers enorm omhoog stuurt. Kosten en opbrengsten...
Iedereen begrijpt: hier staat “als ik LVB was, dan smeet ik P er uit, misschien na een kleine ‘check and balance’”. Maar natuurlijk weet ik heel goed dat ik LVB niet ben, en staat er hier toch nog meer dan dat. Het gaat me nog steeds om die ontbrekende blogosfeer. In een echte blogosfeer zouden enkele – hopelijk: vele – “zenders” nog steeds allemaal hun postjes en berichten de wereld insturen. En vervolgens zou een deel daarvan door de rest worden opgepikt en weerklank krijgen vanuit verschillende groepen commentatoren, wat dan weer verder tot discussie zou leiden, etcetera. Elk individueel kunnen ze zoveel science fiction blijven neerzetten als ze maar willen, maar collectief zouden ze een filtereffect genereren dat maakt dat hun goede insteken door de groep weerhouden blijven, en de rest voor de liefhebbers van dat blog op dat blog blijven staan. En heel veel meer interessante onderwerpen zouden verschijnen, èn blijven drijven, dan nu het geval is. Het pad door de jungle dat een brede baan wordt, zonder dat ook maar iets door iemand gepland werd.
Maar toch blijf ik denken dat er wel degelijk eerst nog veel werk aan de fundamenten is. Voor een echte blogosfeer ken ik één enkele bouwsteen, en dat is het blog van LVB. En uitgerekend van dat blog krijg ik soms schrik om er te gaan kijken. Zit daar nu geen moraal van het verhaal aan vast?
------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/06/ik-mis-een-nederlandstalige-blogosfeer.html
maandag 30 juli 2007
dt = dr/S
Nadat lezer Lieven had verwezen (1) naar een artikel over hedendaagse fysici die theorieën uitwerken waarin tijd niet eens voorkomt, dacht ik terug aan hoe ik dat zelf had “afgeleid” uit één van de simpelste formules uit de schoolboeken (2). Als je bedenkt dat de fysici daar extreem gecompliceerde theorieën en mathematische inzichten voor hanteren, bestaat de kans dat “mijn” formule dat toch niet echt helemaal bewijst.
Dus ik probeerde er de fout uit te halen. En ik kwam op het volgende idee. Bekijken we terug de formule die ons vertelt wat we moeten doen als we van een gegeven voorwerp de snelheid willen weten:
S = dr/dt
Dus: snelheid is een ruimtelijke verandering, gedeeld door een bepaalde verandering in tijd. Aangezien we leven in een dagdagelijkse wereld waarin ruimte en tijd absolute en homogene realiteiten zijn, terwijl snelheden erg kunnen verschillen, is het redelijk om de vele mogelijke snelheden (links in de formule) terug te brengen tot eenheden van vaste grootheden (rechts in de formule).
Na een beetje simpele algebra hadden we daar een nieuwe formule van gemaakt, en die orakelde:
dt = dr/S
Daarmee zeggen we dat het verlopen van de tijd zelf iets is dat aan verandering onderhevig is, en dat we dat moeten berekenen aan de hand van ruimtelijke verschillen en snelheden. Dat is nu precies het soort dingen die de fysici ook zeggen wanneer ze opmerken dat de klokken geen tijd meten, maar dat ze de tijd definiëren aan de hand van het gedrag van klokken. En dus opnieuw, als ze 21ste eeuwse natuurkunde nodig hebben om iets te ontdekken dat ze doodeenvoudig van mij hadden kunnen vernemen, dan is het moment aangebroken om je af te vragen of er iets eenvoudigs fout was.
Mijn kandidaat was, dat we op basis van dezelfde redeneringen, die maakten dat we het verlopen van de tijd (“dt”) niet langer als een vaste, absolute grootheid beschouwen, ook het concept ruimte (“dr”) als absolute grootheid moeten opgeven. Terwijl de formule met de term “dr” in het rechterlid van de vergelijking voor het gemak doet alsof dat niet het geval is, en dus eigenlijk op grote schaal met twee maten aan het meten is.
Dat was mijn poging om mijn eigen benadering te weerleggen. Maar op dit moment denk ik dat die poging zelf faalt, en niet mijn oorspronkelijk verhaal. Immers, de term “dr” hoeft niet te slaan op allerlei punten in de absolute ruimte, die we bijgevolg rustig kunnen opgeven. Het volstaat dat “dr” slaat op de relatieve beweging van alle materiedeeltjes ten opzichte van alle andere. We merken op dat de beweging van mijn vingers op het toetsenbord ten opzichte van de Andromeda melkweg zo gering is dat we die rustig kunnen negeren, maar het principe lijkt me toch juist. We kunnen relatieve bewegingen van materie nemen, en we zullen vaststellen dat die bewegingen niet allemaal aan eenzelfde tempo gebeuren. Dus als we op dat laatste een grootheid kunnen plakken eindigen we toch nog met een formule waarbij we een tijdsverloop uitdrukken als een relatie tussen materiedeeltjes. En dat was wat de fysici ook al zeiden. Tijd "bestaat" eigenlijk niet, zeiden ze, we leiden tijd af uit bepaalde ruimtelijke bewegingen aan een bekend tempo, en dat noemen we een "klok".
Ik ga niet beweren dat de natuurkundigen na veel abstract redeneren iets hebben ontdekt dat ze recht onder hun neus hadden kunnen zien liggen. Maar ik beweer wel dat mijn vlugge poging om dat verhaal te weerleggen me niet overtuigt. En ik blijf het toch wel een aparte manier vinden, om er eens over na te denken.
----------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/een-wetenschappelijke-kermistruc.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/filosferen-over-ruimte-en-tijd.html
Dus ik probeerde er de fout uit te halen. En ik kwam op het volgende idee. Bekijken we terug de formule die ons vertelt wat we moeten doen als we van een gegeven voorwerp de snelheid willen weten:
S = dr/dt
Dus: snelheid is een ruimtelijke verandering, gedeeld door een bepaalde verandering in tijd. Aangezien we leven in een dagdagelijkse wereld waarin ruimte en tijd absolute en homogene realiteiten zijn, terwijl snelheden erg kunnen verschillen, is het redelijk om de vele mogelijke snelheden (links in de formule) terug te brengen tot eenheden van vaste grootheden (rechts in de formule).
Na een beetje simpele algebra hadden we daar een nieuwe formule van gemaakt, en die orakelde:
dt = dr/S
Daarmee zeggen we dat het verlopen van de tijd zelf iets is dat aan verandering onderhevig is, en dat we dat moeten berekenen aan de hand van ruimtelijke verschillen en snelheden. Dat is nu precies het soort dingen die de fysici ook zeggen wanneer ze opmerken dat de klokken geen tijd meten, maar dat ze de tijd definiëren aan de hand van het gedrag van klokken. En dus opnieuw, als ze 21ste eeuwse natuurkunde nodig hebben om iets te ontdekken dat ze doodeenvoudig van mij hadden kunnen vernemen, dan is het moment aangebroken om je af te vragen of er iets eenvoudigs fout was.
Mijn kandidaat was, dat we op basis van dezelfde redeneringen, die maakten dat we het verlopen van de tijd (“dt”) niet langer als een vaste, absolute grootheid beschouwen, ook het concept ruimte (“dr”) als absolute grootheid moeten opgeven. Terwijl de formule met de term “dr” in het rechterlid van de vergelijking voor het gemak doet alsof dat niet het geval is, en dus eigenlijk op grote schaal met twee maten aan het meten is.
Dat was mijn poging om mijn eigen benadering te weerleggen. Maar op dit moment denk ik dat die poging zelf faalt, en niet mijn oorspronkelijk verhaal. Immers, de term “dr” hoeft niet te slaan op allerlei punten in de absolute ruimte, die we bijgevolg rustig kunnen opgeven. Het volstaat dat “dr” slaat op de relatieve beweging van alle materiedeeltjes ten opzichte van alle andere. We merken op dat de beweging van mijn vingers op het toetsenbord ten opzichte van de Andromeda melkweg zo gering is dat we die rustig kunnen negeren, maar het principe lijkt me toch juist. We kunnen relatieve bewegingen van materie nemen, en we zullen vaststellen dat die bewegingen niet allemaal aan eenzelfde tempo gebeuren. Dus als we op dat laatste een grootheid kunnen plakken eindigen we toch nog met een formule waarbij we een tijdsverloop uitdrukken als een relatie tussen materiedeeltjes. En dat was wat de fysici ook al zeiden. Tijd "bestaat" eigenlijk niet, zeiden ze, we leiden tijd af uit bepaalde ruimtelijke bewegingen aan een bekend tempo, en dat noemen we een "klok".
Ik ga niet beweren dat de natuurkundigen na veel abstract redeneren iets hebben ontdekt dat ze recht onder hun neus hadden kunnen zien liggen. Maar ik beweer wel dat mijn vlugge poging om dat verhaal te weerleggen me niet overtuigt. En ik blijf het toch wel een aparte manier vinden, om er eens over na te denken.
----------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/een-wetenschappelijke-kermistruc.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/filosferen-over-ruimte-en-tijd.html
zondag 29 juli 2007
Et pour les Flamands, la même chose
De site van Luc Van Braekel (1) vestigt de aandacht op de website van het kasteel van Marnix van Sint Aldegonde. Daarop vinden we wat ik hier met een eenvoudige copy and paste overneem.
(Bronvermelding van dit citaat: http://www.chateaumarnixdesaintealdegonde.be/Informations.asp )
QUOTE
Reserveringen:
- Nederlandstalig: tel. 03/889 90 09 (conciërge)
- Franstalige bezoekers worden – indien mogelijk – begeleid door gravin de Marnix.
(tel. 0032 475 87 52 58 ; e-mail: ameliedarschot@hotmail.com)
UNQUOTE
Interessant. Wie Franstalig is wordt ontvangen door Amelie d'Arschot. De Nederlandstaligen door Mie Katoen. Maar goed dat Bornem onder de taalgrens ligt, de mensen zouden er anders nog kwaad van gaan spreken.
Mais le château c'est quand-même la même chose? Qu'est-ce que c'est que ça, quoi? Quand-même!
----------------------------------------
(1) http://lvb.net/item/5070#45544
(Bronvermelding van dit citaat: http://www.chateaumarnixdesaintealdegonde.be/Informations.asp )
QUOTE
Reserveringen:
- Nederlandstalig: tel. 03/889 90 09 (conciërge)
- Franstalige bezoekers worden – indien mogelijk – begeleid door gravin de Marnix.
(tel. 0032 475 87 52 58 ; e-mail: ameliedarschot@hotmail.com)
UNQUOTE
Interessant. Wie Franstalig is wordt ontvangen door Amelie d'Arschot. De Nederlandstaligen door Mie Katoen. Maar goed dat Bornem onder de taalgrens ligt, de mensen zouden er anders nog kwaad van gaan spreken.
Mais le château c'est quand-même la même chose? Qu'est-ce que c'est que ça, quoi? Quand-même!
----------------------------------------
(1) http://lvb.net/item/5070#45544
Boemba
Mijn vrouw had zonneschermen gekocht voor de autoramen, zodat peuter en baby daar achteraan niet in de volle zon hoeven te zitten. Op de schermen stond een kleurig figuurtje met een rode neus, een gele mantel en een gele punthoed.
“Boemba Boemba Boemba!” riep peuter Sarah toen ze dat voor het eerst zag, en ze rende met uitgestoken armpjes op de auto af. “Jullie moeten wel veel Boembafiguurtjes hebben” probeerde de papa van Saartje slim te zijn bij de crèche. Dat moest immers ook wel, want de papa van Sarah is de saaiste mens van de planeet, dus hier staat haast nooit een tv aan (mijn vrouw wil als alles rustig is qua klein grut wel eens zappen; maar goed ook, vanuit blogperspectief...), en het is heus niet hier dat peuter Sarah Boemba heeft leren kennen.
De mevrouw van de crèche keek me aan alsof ik “dt = dr/S” had beweerd. Ze hebben Moesti, en ze hebben Nijntje, maar géén Boemba.
Papa droop gemystifiëerd af. Het enthousiasme van peuter Sarah was werkelijk enorm. Ze scandeerde van “Boem – ba, Boem – ba”, en ze wilde absoluut één van de zonneschermen losmaken en ze liep er blij als, als... uim, wel, blij als een kind mee rond door het huis, terwijl ze maar van Boemba bleef roepen.
En toen kwam er een neefje op bezoek – de familie kwam naar de baby kijken – en toen die dat allemaal zag sprak hij medelijdend “en dat allemaal met een prentje”. Dat sneed recht door het hart. Dat was letterlijk “hartverscheurend”. Bij de allereerstvolgende gelegenheid verscheen in huize Sarah een mooi ingepakte doos. Toen papa het woord “cadeautje” uitsprak keek peuter Sarah vragend op. Toen hij ook nog met de doos zwaaide kwam peuter Sarah stralend en met de handjes uitgestrekt aangerend, en toen die doos eindelijk was opengeprutst brak de zon door dat een mens nog zou gaan denken dat het volle zomer is.
Want uit die doos kwam een figuurtje met een rode neus, een geel jasje (etcetera) en peuter Sarah liep heel het huis op en af, roepend van “Boemba, Boemba” alsof het einde van de Honderdjarige Oorlog was aangebroken, terwijl ze ermee zwaaide alsof ze de frequentie van gammastralen naar de kroon wilde steken.
En dat maakte het mysterie alleen maar groter. Waar kent ze in godsnaam Boemba van?
Ik zie maar één mogelijkheid. Een maand of twee geleden waren we op bezoek bij minder saaie familieleden waar niet één, maar twee peuters rondkruifelen. En daar had peuter Sarah een Boemba opgepikt zoals peuters nu eenmaal altijd knuffels oppikken, en hij was inderdaad nogal in de smaak gevallen. Maar dat was nog niets tot het moment waarop de tv werd aangezet, en de drie peuters zich voor het scherm verzamelden, peuter Sarah nog steeds met een boemba in de armen. Want lo and behold, daar verscheen zo’n figuur met een geel jasje (etcetera) op het scherm! En onder luide kreten stortte peuter Sarah zich naar voren en drukte haar Boemba tegen het toestel, en begon te springen en te dansen bij elke keer dat de Boemba in beeld verscheen. Een kostelijk zicht, je ziet het zo voor je.
En Boemba verscheen vaak in beeld. Eindelijk een knuffel die ook nog een beroemde Vlaming was!
Hoe dan ook, de saaiste mens van de planeet (uw dienaar) was dat allemaal al lang weer vergeten, en ook peuter Sarah repte twee maand lang met geen woord meer van Boemba. Thomadz van hier en van ginder en Koala van daar en Kangoeroe van nog ergens anders, maar nooit ofte niks nog Boemba.
Tot we dus zonneschermpjes aan de auto bevestigden, en toen was het zonnestelsel te klein. En zo heeft peuter Sarah ook een Boemba. Momenteel heeft hij een slab aan en draagt hij een luier.
“Boemba Boemba Boemba!” riep peuter Sarah toen ze dat voor het eerst zag, en ze rende met uitgestoken armpjes op de auto af. “Jullie moeten wel veel Boembafiguurtjes hebben” probeerde de papa van Saartje slim te zijn bij de crèche. Dat moest immers ook wel, want de papa van Sarah is de saaiste mens van de planeet, dus hier staat haast nooit een tv aan (mijn vrouw wil als alles rustig is qua klein grut wel eens zappen; maar goed ook, vanuit blogperspectief...), en het is heus niet hier dat peuter Sarah Boemba heeft leren kennen.
De mevrouw van de crèche keek me aan alsof ik “dt = dr/S” had beweerd. Ze hebben Moesti, en ze hebben Nijntje, maar géén Boemba.
Papa droop gemystifiëerd af. Het enthousiasme van peuter Sarah was werkelijk enorm. Ze scandeerde van “Boem – ba, Boem – ba”, en ze wilde absoluut één van de zonneschermen losmaken en ze liep er blij als, als... uim, wel, blij als een kind mee rond door het huis, terwijl ze maar van Boemba bleef roepen.
En toen kwam er een neefje op bezoek – de familie kwam naar de baby kijken – en toen die dat allemaal zag sprak hij medelijdend “en dat allemaal met een prentje”. Dat sneed recht door het hart. Dat was letterlijk “hartverscheurend”. Bij de allereerstvolgende gelegenheid verscheen in huize Sarah een mooi ingepakte doos. Toen papa het woord “cadeautje” uitsprak keek peuter Sarah vragend op. Toen hij ook nog met de doos zwaaide kwam peuter Sarah stralend en met de handjes uitgestrekt aangerend, en toen die doos eindelijk was opengeprutst brak de zon door dat een mens nog zou gaan denken dat het volle zomer is.
Want uit die doos kwam een figuurtje met een rode neus, een geel jasje (etcetera) en peuter Sarah liep heel het huis op en af, roepend van “Boemba, Boemba” alsof het einde van de Honderdjarige Oorlog was aangebroken, terwijl ze ermee zwaaide alsof ze de frequentie van gammastralen naar de kroon wilde steken.
En dat maakte het mysterie alleen maar groter. Waar kent ze in godsnaam Boemba van?
Ik zie maar één mogelijkheid. Een maand of twee geleden waren we op bezoek bij minder saaie familieleden waar niet één, maar twee peuters rondkruifelen. En daar had peuter Sarah een Boemba opgepikt zoals peuters nu eenmaal altijd knuffels oppikken, en hij was inderdaad nogal in de smaak gevallen. Maar dat was nog niets tot het moment waarop de tv werd aangezet, en de drie peuters zich voor het scherm verzamelden, peuter Sarah nog steeds met een boemba in de armen. Want lo and behold, daar verscheen zo’n figuur met een geel jasje (etcetera) op het scherm! En onder luide kreten stortte peuter Sarah zich naar voren en drukte haar Boemba tegen het toestel, en begon te springen en te dansen bij elke keer dat de Boemba in beeld verscheen. Een kostelijk zicht, je ziet het zo voor je.
En Boemba verscheen vaak in beeld. Eindelijk een knuffel die ook nog een beroemde Vlaming was!
Hoe dan ook, de saaiste mens van de planeet (uw dienaar) was dat allemaal al lang weer vergeten, en ook peuter Sarah repte twee maand lang met geen woord meer van Boemba. Thomadz van hier en van ginder en Koala van daar en Kangoeroe van nog ergens anders, maar nooit ofte niks nog Boemba.
Tot we dus zonneschermpjes aan de auto bevestigden, en toen was het zonnestelsel te klein. En zo heeft peuter Sarah ook een Boemba. Momenteel heeft hij een slab aan en draagt hij een luier.
zaterdag 28 juli 2007
Wéér zo'n Griepaanval
Eergisteren is het begonnen: scherpe keelpijn en zware hoofdpijn. Dingen die iedereen wel eens doormaakt. Maar dan daalde er een mist over me heen, die maakte dat ik me absurd moest concentreren op de meest eenvoudige dingen, tegelijk te warm en te koud en moe van niks.
Mijn vrouw zag al snel dat het niet gesimuleerd was. Je moet je eens voorstellen dat zo'n vrouw die net negen maand zwanger is geweest, dan een bevalling heeft doorgemaakt en momenteel een baby zoogt terwijl er een ukkepuk van net geen twee jaar door je huis rondtottert niet echt heel snel medelijden met je krijgt. Maar soit, in dit geval kreeg ik verlof om in mijn bed te liggen, en daar heb ik gisteren het grootste deel van de tijd doorgebracht.
Mannen zijn zeer kleinzerig, zegt men vaak, en ik denk dat het wel klopt. Maar ik ervaar het zo: het is een manier om het af te reageren. Als je geregeld mag zeggen waar je allemaal precies pijn en last hebt, dan kan je er weer een tijdje tegen om het allemaal berustend te ondergaan, en nu, twee dagen later, doet het allemaal nog pijn, maar de mist is alweer weg.
Het probleem is: sinds zijn bezoek aan het ziekenhuis wordt baby Thomas verschillende keren per nacht wakker. Je mag honderd keer met vakantie zijn, maar ik verzeker je: dat is géén cadeau. Soms is het alleen maar kreunen, of toch echt huilen, wat van zo'n rustig manneke alleen maar kan betekenen dat zijn buikgriep nog niet helemaal weg is.
En nu zit het weer bij mij, en morgen misschien weer bij Sarah, en zo blijft een mens bezig.
Geeeeeuw...
Mijn vrouw zag al snel dat het niet gesimuleerd was. Je moet je eens voorstellen dat zo'n vrouw die net negen maand zwanger is geweest, dan een bevalling heeft doorgemaakt en momenteel een baby zoogt terwijl er een ukkepuk van net geen twee jaar door je huis rondtottert niet echt heel snel medelijden met je krijgt. Maar soit, in dit geval kreeg ik verlof om in mijn bed te liggen, en daar heb ik gisteren het grootste deel van de tijd doorgebracht.
Mannen zijn zeer kleinzerig, zegt men vaak, en ik denk dat het wel klopt. Maar ik ervaar het zo: het is een manier om het af te reageren. Als je geregeld mag zeggen waar je allemaal precies pijn en last hebt, dan kan je er weer een tijdje tegen om het allemaal berustend te ondergaan, en nu, twee dagen later, doet het allemaal nog pijn, maar de mist is alweer weg.
Het probleem is: sinds zijn bezoek aan het ziekenhuis wordt baby Thomas verschillende keren per nacht wakker. Je mag honderd keer met vakantie zijn, maar ik verzeker je: dat is géén cadeau. Soms is het alleen maar kreunen, of toch echt huilen, wat van zo'n rustig manneke alleen maar kan betekenen dat zijn buikgriep nog niet helemaal weg is.
En nu zit het weer bij mij, en morgen misschien weer bij Sarah, en zo blijft een mens bezig.
Geeeeeuw...
donderdag 26 juli 2007
Een Wetenschappelijke Kermistruc?
Terug naar de dag waarop de mensheid “iets heel vreemds” waarnam (1). Als we een voorwerp lanceren met een snelheid van 10 km per uur, dan is dat na één uur 10 km ver weg. Lanceren we het vanaf een platform dat zelf beweegt tegen 15 km per uur in dezelfde richting, dan is ons voorwerp na een uur 25 kilometer ver weg. Vraag je op dit punt maar eens af waarom de VS hun satellieten lanceren vanuit het Zuiden van de VS; de Russen vanop Baikonour - een plaats die niet eens meer in Rusland ligt, maar wel ten zuiden ervan - en de Europeanen vanuit een ex kolonie. Zou het wel toeval zijn dat dat allemaal dicht bij de evenaar ligt, waar de snelheid van de draaiïng van de Aarde ook groter is?
Nee, natuurlijk is dat geen toeval, maar een manier om aan de raketten een extra snelheid mee te geven.
Als we nu een licht maken, dan is dat licht na één seconde 300,000 km ver weg. Maar als we dat licht maken op een platform dat zelf reist aan 250,000 km per seconde, dan is dat licht in dezelfde richting na één seconde nog steeds 300,000 km ver weg, en niet 550,000 km zoals je intuïtief had verwacht.
Dus er was met licht iets heel, heel vreemds aan de gang. Het is heus geen toeval dat de natuurkunde, in de decennia nadat dit aan het, jawel: licht was gekomen, revolutionaire krampen kende. Het was de eerste stap (als ik dat zo mag uitdrukken) op weg naar de relativiteitstheorie. Nu heb ik ooit eens gelezen dat die theorie een verwijt kreeg toegestuurd dat, naar ik aanneem, wetenschappelijk triviaal zal geweest zijn, maar filosofisch best nog interessant is.
Het verwijt was dat we nu wilden weten wat er aan de hand is met licht, zodat we begrijpen waarom het zich zo gedraagt. Terwijl de theorie “alleen maar” (nu, als het zo simpel was, doe het maar eens na...) aannam wat we waarnamen, en wat dus eigenlijk moest verklaard worden, en alle formules zo aanpaste, dat ze allemaal weer klopten. Een simpele kermistruc, zeg maar.
Nu lijkt mij dat “wetenschappelijk triviaal” omdat het op deze manier is, noem het gerust kermistrucs, dat we enorme vooruitgang hebben gemaakt in ons inzicht. Het bracht ons bij inzichten over sub-atomaire energie, bijvoorbeeld, of over astronomie, of over kosmologie, waar we anders nooit waren bijgekomen. Terwijl het best mogelijk is dat we naar best vermogen niets kunnen zeggen, omdat we het doodeenvoudig niet weten, over de vraag waarom de lichtsnelheid uitgerekend die snelheid heeft, laat staan waarom die constant blijft.
Maar filosofisch is het wel heel interessant. Om te beginnen omdat we mogen dromen. (“Metafysica”! “Science Fiction”!) Ik erken dat we er “wetenschappelijk gesproken” misschien niets zinnigs over kunnen zeggen, maar ik erken niet dat we het bijgevolg niet meer mogen vragen. Het boek van Lee Smolin waarover ik het laatst had (2) doet eigenlijk precies dat, voor een hoop “kenmerken” (hij noemt ze “parameters”) van het universum, waarvan we alleen maar waarnemen dat ze zijn zoals ze zijn, zonder dat we kunnen zeggen waarom ze zo zijn. Ik weet niet meer van buiten of de lichtsnelheid er ook bij was.
Daarnaast is het filosofisch interessant omdat, heel af en toe, filosofen de weg kunnen wijzen naar de volgende stap. Ik ben de eerste om te vermoeden: dat zal in verhouding echt maar “heel af en toe” zijn. Maar het kan belangrijk zijn: Smolin wijdt hele hoofdstukken aan de manier waarop Newton rond 1,700 een uiterst efficiënte natuurkunde op poten zette, terwijl Leibniz toen al op een aantal gaten en problemen wees, waarop eenvoudig geen antwoord bestond. Terwijl vanaf de late twintigste eeuw de natuurkunde de weg begon in te slaan van de “relationele filosofie” van Leibniz, toen de absolute ruimte en tijd van Newton al was losgelaten.
En tenslotte is het filosofisch interessant omdat het iets zegt over de groei van onze (wetenschappelijke) kennis. Zeg nu zelf, het klinkt toch als een geslaagde torpedo aanval, als je kan mopperen van “in plaats van te verklaren waarom het zo is neemt hij het doodeenvoudig aan en rekent er de consequenties van uit, hoe absurd ze ook zijn”? Ja, met klokken die trager lopen omdat de tijd zelf trager loopt... ko - maan - zeg.
Maar dat is dus wel hoe het werkt. Ik ben niet geleerd genoeg om een vlug lijstje van dingen op te stellen, die wij in 2,007 niet zouden kunnen als we nog werkten met een Newtoniaanse natuurkunde. Maar ik ben er behoorlijk zeker van: als we terug in een pré Einsteiniaanse wereld terechtkwamen zouden we grote ogen opzetten. Allemaal omdat hij met een “simpele kermistruc” aannam wat hij “eigenlijk” had moeten verklaren.
--------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/en-toen-werd-het-ontzettend-vreemd.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/vragen-allemaal-vragen.html
Nee, natuurlijk is dat geen toeval, maar een manier om aan de raketten een extra snelheid mee te geven.
Als we nu een licht maken, dan is dat licht na één seconde 300,000 km ver weg. Maar als we dat licht maken op een platform dat zelf reist aan 250,000 km per seconde, dan is dat licht in dezelfde richting na één seconde nog steeds 300,000 km ver weg, en niet 550,000 km zoals je intuïtief had verwacht.
Dus er was met licht iets heel, heel vreemds aan de gang. Het is heus geen toeval dat de natuurkunde, in de decennia nadat dit aan het, jawel: licht was gekomen, revolutionaire krampen kende. Het was de eerste stap (als ik dat zo mag uitdrukken) op weg naar de relativiteitstheorie. Nu heb ik ooit eens gelezen dat die theorie een verwijt kreeg toegestuurd dat, naar ik aanneem, wetenschappelijk triviaal zal geweest zijn, maar filosofisch best nog interessant is.
Het verwijt was dat we nu wilden weten wat er aan de hand is met licht, zodat we begrijpen waarom het zich zo gedraagt. Terwijl de theorie “alleen maar” (nu, als het zo simpel was, doe het maar eens na...) aannam wat we waarnamen, en wat dus eigenlijk moest verklaard worden, en alle formules zo aanpaste, dat ze allemaal weer klopten. Een simpele kermistruc, zeg maar.
Nu lijkt mij dat “wetenschappelijk triviaal” omdat het op deze manier is, noem het gerust kermistrucs, dat we enorme vooruitgang hebben gemaakt in ons inzicht. Het bracht ons bij inzichten over sub-atomaire energie, bijvoorbeeld, of over astronomie, of over kosmologie, waar we anders nooit waren bijgekomen. Terwijl het best mogelijk is dat we naar best vermogen niets kunnen zeggen, omdat we het doodeenvoudig niet weten, over de vraag waarom de lichtsnelheid uitgerekend die snelheid heeft, laat staan waarom die constant blijft.
Maar filosofisch is het wel heel interessant. Om te beginnen omdat we mogen dromen. (“Metafysica”! “Science Fiction”!) Ik erken dat we er “wetenschappelijk gesproken” misschien niets zinnigs over kunnen zeggen, maar ik erken niet dat we het bijgevolg niet meer mogen vragen. Het boek van Lee Smolin waarover ik het laatst had (2) doet eigenlijk precies dat, voor een hoop “kenmerken” (hij noemt ze “parameters”) van het universum, waarvan we alleen maar waarnemen dat ze zijn zoals ze zijn, zonder dat we kunnen zeggen waarom ze zo zijn. Ik weet niet meer van buiten of de lichtsnelheid er ook bij was.
Daarnaast is het filosofisch interessant omdat, heel af en toe, filosofen de weg kunnen wijzen naar de volgende stap. Ik ben de eerste om te vermoeden: dat zal in verhouding echt maar “heel af en toe” zijn. Maar het kan belangrijk zijn: Smolin wijdt hele hoofdstukken aan de manier waarop Newton rond 1,700 een uiterst efficiënte natuurkunde op poten zette, terwijl Leibniz toen al op een aantal gaten en problemen wees, waarop eenvoudig geen antwoord bestond. Terwijl vanaf de late twintigste eeuw de natuurkunde de weg begon in te slaan van de “relationele filosofie” van Leibniz, toen de absolute ruimte en tijd van Newton al was losgelaten.
En tenslotte is het filosofisch interessant omdat het iets zegt over de groei van onze (wetenschappelijke) kennis. Zeg nu zelf, het klinkt toch als een geslaagde torpedo aanval, als je kan mopperen van “in plaats van te verklaren waarom het zo is neemt hij het doodeenvoudig aan en rekent er de consequenties van uit, hoe absurd ze ook zijn”? Ja, met klokken die trager lopen omdat de tijd zelf trager loopt... ko - maan - zeg.
Maar dat is dus wel hoe het werkt. Ik ben niet geleerd genoeg om een vlug lijstje van dingen op te stellen, die wij in 2,007 niet zouden kunnen als we nog werkten met een Newtoniaanse natuurkunde. Maar ik ben er behoorlijk zeker van: als we terug in een pré Einsteiniaanse wereld terechtkwamen zouden we grote ogen opzetten. Allemaal omdat hij met een “simpele kermistruc” aannam wat hij “eigenlijk” had moeten verklaren.
--------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/en-toen-werd-het-ontzettend-vreemd.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/vragen-allemaal-vragen.html
woensdag 25 juli 2007
De Wet van Parkinson, hoofdstuk 2
Het tweede essay uit het boek Parkinson’s Law (1) gaat over een onderwerp dat je niet zozeer als een natuurwet kan voorstellen, maar eerder als een historische analyse. Er zijn, zegt Parkinson, doorheen de geschiedenis in wezen twee verschillende manieren geweest om de werknemers te selecteren die je voor je activiteiten nodig hebt. De eerste is het Brits systeem: het is de kleinzoon van de Hertog van Norfolk die de beste post wegkaapt voor de neef van de Graaf van Lancaster, en zo verder naar beneden. Mutatis mutandis, natuurlijk: in de marine was het de kleinzoon van de Eerste Admiraal die het haalde voor de neef van de Schout bij Nacht. Intuïtief zullen we allemaal geneigd zijn er onze neus voor op te halen, maar toch... Aangezien het systeem de Britten de status van dominante wereldmacht heeft opgeleverd, moeten we het bij de successen rekenen.
Het tweede systeem is het Chinees systeem. Op gezette tijden organizeer je vergelijkende examens. De deelnemers moeten dan in Alexandrijnen of dactylische hexameters drie bladzijden poëzie schrijven, en worden grondig gecontroleerd op hun kennis van de filosoof Confucius, die iets van een 25 eeuwen geleden leefde. Je kan zware bedenkingen hebben bij de relvantie die Confucius zal gehad hebben in de eeuwen en millennia na Confucius, maar toch... Aangezien het systeem de Chinezen toeliet een millennia oude beschaving op herkenbare wijze tot op de dag van vandaag te laten overleven, moet we het eveneens tot de successen rekenen.
Natuurlijk ging iedereen experimenteren met mengvormen en aanpassingen aan wat ze zelf nodig hadden, en na een tijdje ontstond het idee dat niet zozeer kwaliteiten als inzicht in zeer antieke filosofie en poëzie dienden getest te worden, als wel allerlei concrete vaardigheden, zoals wiskunde, management, persoonlijkheid, dat soort dingen. Dat was ongetwijfeld een plausibel idee, maar toch ging het mis. De resultaten, zegt Parkinson, waren zeer middelmatig, en daar was ook een reden voor. Al gauw ontstond namelijk een heel nieuwe vaardigheid, waarin heel wat tijd en energie gestoken werd: De kunst om in dat soort tests te slagen.
Merkwaardig, toch, hoe actueel zo’n tekst uit 1,950 kan klinken...
Op zoek naar de oplossing daarvoor ontstond weer een nieuwe variant, en nu kan ik echt niet laten om even uit de tekst, die nog steeds dateert uit 1,950, zelf te citeren:
“De kandidaten brengen dan een gezellig weekeinde op een landgoed door, onder deskundige observatie. Als één hunner over de deurmat struikelt en “Hela!” roept, rukken waarnemers die op de achtergrond op de loer liggen hun opschrijfboekjes uit hun zakken, en pennen er in: ‘Licht gestoorde motoriek’ en ‘Heeft geen zelfbeheersing’. Het is niet nodig deze methode tot in onderdelen te beschrijven, maar haar resultaten bevinden zich overal in onze omgeving, en zijn kennelijk bedroevend”.
Jongejongejonge... Het wordt actueler en actueler! Natuurlijk, de techniek staat voor niets, en op één punt moet ik vandaag Parkinson ongelijk geven. Toen ikzelf in een zeer herkenbaar “landgoed” getest werd in zeer herkenbare omstandigheden, luidde de (op krachtige toon uitgesproken) conclusie: “uitsluitend inzetbaar op het meest simpele niveau, en dan nog”. Of hoe de lachwekkende test van 50 jaar geleden vandaag feilloos het kaf van het koren heeft weten te scheiden.
Doch deze kleine frustratie terzijde. Waar heeft Parkinson het eigenlijk over? In werkelijkheid hanteert hij opnieuw de techniek van de slapstick; tot het dolkomische uitvergrootte en overdreven situaties die als de techniek van het perspectief een meerdimensionale realiteit in een vereenvoudigde voorstelling weten te vangen. Het onderwerp is immers, net als bij zijn eigenlijke wet, het menselijk functioneren met al zijn irrationele kanten, waar we ze gemakkelijk en zo graag overheen kijken. En net zoals de logica zegt dat de benodigde tijd zich aanpast aan de hoeveelheid arbeid, terwijl de werkelijkheid zegt dat het omgekeerd is, zo ook zegt de logica dat rationele recruteringsmethodes de beste resultaten opleveren, terwijl de studie van Confucius al aan zijn derde millennium bezig is.
------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/de-wet-van-parkinson.html
Het tweede systeem is het Chinees systeem. Op gezette tijden organizeer je vergelijkende examens. De deelnemers moeten dan in Alexandrijnen of dactylische hexameters drie bladzijden poëzie schrijven, en worden grondig gecontroleerd op hun kennis van de filosoof Confucius, die iets van een 25 eeuwen geleden leefde. Je kan zware bedenkingen hebben bij de relvantie die Confucius zal gehad hebben in de eeuwen en millennia na Confucius, maar toch... Aangezien het systeem de Chinezen toeliet een millennia oude beschaving op herkenbare wijze tot op de dag van vandaag te laten overleven, moet we het eveneens tot de successen rekenen.
Natuurlijk ging iedereen experimenteren met mengvormen en aanpassingen aan wat ze zelf nodig hadden, en na een tijdje ontstond het idee dat niet zozeer kwaliteiten als inzicht in zeer antieke filosofie en poëzie dienden getest te worden, als wel allerlei concrete vaardigheden, zoals wiskunde, management, persoonlijkheid, dat soort dingen. Dat was ongetwijfeld een plausibel idee, maar toch ging het mis. De resultaten, zegt Parkinson, waren zeer middelmatig, en daar was ook een reden voor. Al gauw ontstond namelijk een heel nieuwe vaardigheid, waarin heel wat tijd en energie gestoken werd: De kunst om in dat soort tests te slagen.
Merkwaardig, toch, hoe actueel zo’n tekst uit 1,950 kan klinken...
Op zoek naar de oplossing daarvoor ontstond weer een nieuwe variant, en nu kan ik echt niet laten om even uit de tekst, die nog steeds dateert uit 1,950, zelf te citeren:
“De kandidaten brengen dan een gezellig weekeinde op een landgoed door, onder deskundige observatie. Als één hunner over de deurmat struikelt en “Hela!” roept, rukken waarnemers die op de achtergrond op de loer liggen hun opschrijfboekjes uit hun zakken, en pennen er in: ‘Licht gestoorde motoriek’ en ‘Heeft geen zelfbeheersing’. Het is niet nodig deze methode tot in onderdelen te beschrijven, maar haar resultaten bevinden zich overal in onze omgeving, en zijn kennelijk bedroevend”.
Jongejongejonge... Het wordt actueler en actueler! Natuurlijk, de techniek staat voor niets, en op één punt moet ik vandaag Parkinson ongelijk geven. Toen ikzelf in een zeer herkenbaar “landgoed” getest werd in zeer herkenbare omstandigheden, luidde de (op krachtige toon uitgesproken) conclusie: “uitsluitend inzetbaar op het meest simpele niveau, en dan nog”. Of hoe de lachwekkende test van 50 jaar geleden vandaag feilloos het kaf van het koren heeft weten te scheiden.
Doch deze kleine frustratie terzijde. Waar heeft Parkinson het eigenlijk over? In werkelijkheid hanteert hij opnieuw de techniek van de slapstick; tot het dolkomische uitvergrootte en overdreven situaties die als de techniek van het perspectief een meerdimensionale realiteit in een vereenvoudigde voorstelling weten te vangen. Het onderwerp is immers, net als bij zijn eigenlijke wet, het menselijk functioneren met al zijn irrationele kanten, waar we ze gemakkelijk en zo graag overheen kijken. En net zoals de logica zegt dat de benodigde tijd zich aanpast aan de hoeveelheid arbeid, terwijl de werkelijkheid zegt dat het omgekeerd is, zo ook zegt de logica dat rationele recruteringsmethodes de beste resultaten opleveren, terwijl de studie van Confucius al aan zijn derde millennium bezig is.
------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/de-wet-van-parkinson.html
Baby Thomas is terug Thuis!
Hij is opnieuw zijn rustige, vredige zelf. De koorts is weg, hij kreunt niet meer, en hij heeft nog helemaal niet gehuild. Hij is ook dertig gram bijgekomen.
Baby Thomas is weer helemaal de oude.
Baby Thomas is weer helemaal de oude.
dinsdag 24 juli 2007
Rollenpatroon
Rollenpatroon: je weet wel, dat verfoeide onderwerp waarbij “wetenschappelijk bewezen” is (of het scheelt toch niet veel), dat vrouwen “aan de haard” horen te zitten, en in het bijzonder de zorg voor de kinderen op zich horen te nemen. We krijgen overigens vaker soortgelijke insinuaties naarmate vrouwen in belangrijke Westerse landen meer kans maken op de verkiezing tot het hoogste politieke ambt. Dat alleen al suggereert een beetje dat er nog iets onuitgesproken is gebleven. Iets dat ongeveer klinkt als “vrouwen horen geen obstakel te zijn bij het bereiken van mijn eigen carrière ambities”. En omdat dat nu eenmaal minder goed klinkt dan geleerde wetenschappelijke beschouwingen, gaat het dan maar ineens over “familiewaarden en kinderen enzovoort”.
Maar hoe zou zoiets in godsnaam ergens uit kunnen blijken, laat staan “wetenschappelijk” blijken of nog het ergst van al, “bewezen” zijn? Wel, je maakt je er niet populair mee, maar er zit een zeker klokkegelui in – hoewel ik er meteen bijzeg dat velen die daar iets van hebben opgevangen nog lang niet aan de klepel toe zijn.
Er zijn ongeveer 200 soorten apen. Die hebben alle 200 een andere soort sociale structuur. Dus sociale verhoudingen, verhoudingen tussen de mannetjes en de vrouwtjes, familieleven... het kan er allemaal heel erg verschillend uitzien, naargelang de soort die je bekijkt. Dat maakt het moeilijk om verstrekkende conclusies te trekken: bestaat er zoiets als de “aapnatuur”? En als die bestond, zou het dan mogelijk zijn om onszelf, als één van die 200 soorten, op basis daarvan een beetje beter te begrijpen?
Met zoveel verscheidenheid is het moeilijk algemene regels op te stellen. Er bestaat wel een soort grondregel, maar om al die 200 soorten te omvatten moet die noodzakelijk nogal vaag zijn, en veel bijzondere gevallen toelaten. Voor zover ik me het correct herinner is de formulering van de regel afkomstig van Richard Wrangham, een grote naam in het onderzoek dat zich met primatologie en anthropologie bezighoudt.
De grondregel zegt het volgende. Op een gegeven territorium is het de ecologie die de verdeling van de vrouwtjes over dat gebied bepaalt. En het is de verdeling van de vrouwtjes die op zijn beurt de verdeling van de mannetjes bepaalt, over dat gegeven territorium. Nu is dat een regel die je ook wel theoretisch kan gronden; een beetje “natuurlijke selectie”(1), een beetje “evolutionaire calculus” (2), wat inzicht in “mannetjes en vrouwtjes”... en onder het vergeten van nog een paar andere zit daar een zekere logica in.
Er is een andere regel die zegt dat apen ook heel sociale dieren zijn. Die regel is bij mijn weten een soort waarnemingsregel. We weten wel ongeveer wat de voordelen en de nadelen van groepsgedrag zijn, maar bij mijn weten niet waarom voor apen de voordelen groter zijn dan de nadelen. Noem het dus een beschrijving van iets dat we telkens weer zien.
Daarmee raak je een eind weg. Neem nu orang oetans. Dat zijn mensapen, en het zijn uitzonderingen op de regel dat apen sterk sociale wezens zijn! Orangs zijn grote beesten, die leven in de wouden van Indonesië. Nu lijkt het er op dat die wouden voor de orangs eerder arme bronnen van voedsel zijn. Een groot nadeel van groepsgedrag is dat er voedselcompetitie optreedt. Daarom zie je vrouwtjes in hun eentje door een zeker gebied zwerven, waar ze andere vrouwtjes proberen uit te houden: voedselcompetitie. Hun sociaal gedrag blijft zeer beperkt: er is natuurlijk het afhankelijk nakomelingschap, en verder zijn er mannetjes als er kleine orang’tjes moeten bijgemaakt worden. Die mannetjes zwerven, overeenkomstig de “algemene” regel doorheen de gebieden van de vrouwtjes, en als ze elkaar tegenkomen ontstaan er enorme gevechten: voedselcompetitie èn competitie om de vrouwtjes. Maar behalve de contacten met directe nakomelingen en occasioneel paargedrag is het leven voor de orang oetans een eerder eenzaam avontuur.
Gorilla’s zijn ook mensapen, en ook grote beesten, maar zij leven in Afrika. Het lijkt er op dat de Afrikaanse wouden een grotere ecologische draagkracht hebben dan de Indonesische, want in Afrika leven verschillende soorten mensapen, en die volgen allemaal het patroon dat ze veel socialer zijn. Gorilla’s leven vaak in haremstructuren. Eén mannetje vormt een familie met verschillende vrouwtjes en hun kinderen. En het overschot aan mannetjes vormt vrijgezellengroepen: dus alweer sociaal, in groep, en niet geïsoleerd.
Maar wat zie je nu gebeuren wanneer je in een Zoo bent? De laatste keer dat ik in de Zoo van Antwerpen was (alweer een tijdje geleden, daar niet van) zaten er, zoals je kon verwachten, twee gorillavrouwtjes bij één mannetje. Maar er zaten ook twee orangvrouwtjes bij één mannetje, zodat je slaande ruzie zou verwachten. Maar toch zaten ze allemaal vredig bij elkaar. De ecologie van een Indonesisch regenwoud mag arm zijn, de ecologie van een Zoo is dat niet. En zomaar opeens deden de orang oetans dingen die helemaal niet overeen komen met het “natuurlijk gedrag” van orang oetans. Maar het was wel nog steeds het “natuurlijk gedrag” van apen in het algemeen! Dus zit er niet alleen een grote diversiteit tussen het sociaal gedrag van al die soorten, maar vertonen de verschillende soorten ook een grote flexibiliteit, waarbij omgevingsfactoren een belangrijke rol spelen.
Dit zijn maar twee voorbeeldjes die tonen dat je niet te snel van algemene regels moet overgaan op voorspellingen en hoe het zou moeten zijn. Ik heb ook nog de volgende regel in gedachten, die ik weer voorstel als een waarnemingsregel. Het blijkt dat het bij de 200 soorten apen de vrouwtjes zijn die meest instaan voor de zorg om de nakomelingen. Ook daar zitten weer grote verschillen op. Uit het blote hoofd denk ik me te herinneren dat er enkele soorten zijn waar de taken gelijk verdeeld zijn, dat er aan de andere kant soorten zijn waarbij de mannetjes geen klap uitvoeren in de huishouding, en dat al de rest daar ergens tussenin zit. En de vraag is, bewijst dat iets?
Telkens als je daarover met wetenschappers praat zal je zien dat ze bij die vraag erg omzichtig worden. Het is veel gemakkelijker om met goedklinkende verhalen te komen, dan controleerbare conclusies op te stellen, zeggen ze dan. Ik denk wel dat ze gelijk hebben. Regeltjes zoals de laatste lijken me helemaal niet geschikt om ze te extrapoleren naar gedragsvoorschriften voor onze eigen soort. Met dat soort extrapolaties zouden we ook “geweten” hebben dat twee orangvrouwtjes in één kooi slaande ruzie zouden krijgen. Regeltjes zoals de laatste lijken me hoogstens interessant om te begrijpen waarom wij, mensen, bepaalde moeilijkheden ondervinden wanneer we verwachten dat de mannetjes evenveel zorg besteden aan de kleintjes als de vrouwtjes doen.
En daarmee zijn we bij het gevreesde “rollenpatroon”. We weten niet alleen dat sommige groepen belang hebben bij dat rollenpatroon – wat dat weet nu wel ongeveer iedereen – maar we hebben ook vrij concrete ideeën over het hoe en waarom en de causaliteit van dat belang. Tegelijk weten we ook dat andere groepen alleen al van het idee tandpijn krijgen. Dat laatste is gemakkelijk te begrijpen. Als je weet hoeveel flexibiliteit er op “natuurlijk gedrag” al zit bij de mensapen, en als je weet dat wij mensen qua flexibliteit nog eens de uitblinkers zijn, dan voel je het probleem van kilometers ver aankomen. Je zal maar een mensvrouwtje zijn in een ecologische en sociale omgeving die een leven van zorgen voor de kleintjes niet de meest aantrekkelijke optie maakt, en daar komt zo’n alfamannetje je precies dat patroon door de strot wringen. En op het einde zegt hij nog dat dat “natuurlijk” is ook. En dan hebben we nog geluk; het is dan tenminste al niet meer de wil van God.
------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/05/nogmaals-natuurlijke-selectie.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/12/de-evolutionaire-calculus.html
Maar hoe zou zoiets in godsnaam ergens uit kunnen blijken, laat staan “wetenschappelijk” blijken of nog het ergst van al, “bewezen” zijn? Wel, je maakt je er niet populair mee, maar er zit een zeker klokkegelui in – hoewel ik er meteen bijzeg dat velen die daar iets van hebben opgevangen nog lang niet aan de klepel toe zijn.
Er zijn ongeveer 200 soorten apen. Die hebben alle 200 een andere soort sociale structuur. Dus sociale verhoudingen, verhoudingen tussen de mannetjes en de vrouwtjes, familieleven... het kan er allemaal heel erg verschillend uitzien, naargelang de soort die je bekijkt. Dat maakt het moeilijk om verstrekkende conclusies te trekken: bestaat er zoiets als de “aapnatuur”? En als die bestond, zou het dan mogelijk zijn om onszelf, als één van die 200 soorten, op basis daarvan een beetje beter te begrijpen?
Met zoveel verscheidenheid is het moeilijk algemene regels op te stellen. Er bestaat wel een soort grondregel, maar om al die 200 soorten te omvatten moet die noodzakelijk nogal vaag zijn, en veel bijzondere gevallen toelaten. Voor zover ik me het correct herinner is de formulering van de regel afkomstig van Richard Wrangham, een grote naam in het onderzoek dat zich met primatologie en anthropologie bezighoudt.
De grondregel zegt het volgende. Op een gegeven territorium is het de ecologie die de verdeling van de vrouwtjes over dat gebied bepaalt. En het is de verdeling van de vrouwtjes die op zijn beurt de verdeling van de mannetjes bepaalt, over dat gegeven territorium. Nu is dat een regel die je ook wel theoretisch kan gronden; een beetje “natuurlijke selectie”(1), een beetje “evolutionaire calculus” (2), wat inzicht in “mannetjes en vrouwtjes”... en onder het vergeten van nog een paar andere zit daar een zekere logica in.
Er is een andere regel die zegt dat apen ook heel sociale dieren zijn. Die regel is bij mijn weten een soort waarnemingsregel. We weten wel ongeveer wat de voordelen en de nadelen van groepsgedrag zijn, maar bij mijn weten niet waarom voor apen de voordelen groter zijn dan de nadelen. Noem het dus een beschrijving van iets dat we telkens weer zien.
Daarmee raak je een eind weg. Neem nu orang oetans. Dat zijn mensapen, en het zijn uitzonderingen op de regel dat apen sterk sociale wezens zijn! Orangs zijn grote beesten, die leven in de wouden van Indonesië. Nu lijkt het er op dat die wouden voor de orangs eerder arme bronnen van voedsel zijn. Een groot nadeel van groepsgedrag is dat er voedselcompetitie optreedt. Daarom zie je vrouwtjes in hun eentje door een zeker gebied zwerven, waar ze andere vrouwtjes proberen uit te houden: voedselcompetitie. Hun sociaal gedrag blijft zeer beperkt: er is natuurlijk het afhankelijk nakomelingschap, en verder zijn er mannetjes als er kleine orang’tjes moeten bijgemaakt worden. Die mannetjes zwerven, overeenkomstig de “algemene” regel doorheen de gebieden van de vrouwtjes, en als ze elkaar tegenkomen ontstaan er enorme gevechten: voedselcompetitie èn competitie om de vrouwtjes. Maar behalve de contacten met directe nakomelingen en occasioneel paargedrag is het leven voor de orang oetans een eerder eenzaam avontuur.
Gorilla’s zijn ook mensapen, en ook grote beesten, maar zij leven in Afrika. Het lijkt er op dat de Afrikaanse wouden een grotere ecologische draagkracht hebben dan de Indonesische, want in Afrika leven verschillende soorten mensapen, en die volgen allemaal het patroon dat ze veel socialer zijn. Gorilla’s leven vaak in haremstructuren. Eén mannetje vormt een familie met verschillende vrouwtjes en hun kinderen. En het overschot aan mannetjes vormt vrijgezellengroepen: dus alweer sociaal, in groep, en niet geïsoleerd.
Maar wat zie je nu gebeuren wanneer je in een Zoo bent? De laatste keer dat ik in de Zoo van Antwerpen was (alweer een tijdje geleden, daar niet van) zaten er, zoals je kon verwachten, twee gorillavrouwtjes bij één mannetje. Maar er zaten ook twee orangvrouwtjes bij één mannetje, zodat je slaande ruzie zou verwachten. Maar toch zaten ze allemaal vredig bij elkaar. De ecologie van een Indonesisch regenwoud mag arm zijn, de ecologie van een Zoo is dat niet. En zomaar opeens deden de orang oetans dingen die helemaal niet overeen komen met het “natuurlijk gedrag” van orang oetans. Maar het was wel nog steeds het “natuurlijk gedrag” van apen in het algemeen! Dus zit er niet alleen een grote diversiteit tussen het sociaal gedrag van al die soorten, maar vertonen de verschillende soorten ook een grote flexibiliteit, waarbij omgevingsfactoren een belangrijke rol spelen.
Dit zijn maar twee voorbeeldjes die tonen dat je niet te snel van algemene regels moet overgaan op voorspellingen en hoe het zou moeten zijn. Ik heb ook nog de volgende regel in gedachten, die ik weer voorstel als een waarnemingsregel. Het blijkt dat het bij de 200 soorten apen de vrouwtjes zijn die meest instaan voor de zorg om de nakomelingen. Ook daar zitten weer grote verschillen op. Uit het blote hoofd denk ik me te herinneren dat er enkele soorten zijn waar de taken gelijk verdeeld zijn, dat er aan de andere kant soorten zijn waarbij de mannetjes geen klap uitvoeren in de huishouding, en dat al de rest daar ergens tussenin zit. En de vraag is, bewijst dat iets?
Telkens als je daarover met wetenschappers praat zal je zien dat ze bij die vraag erg omzichtig worden. Het is veel gemakkelijker om met goedklinkende verhalen te komen, dan controleerbare conclusies op te stellen, zeggen ze dan. Ik denk wel dat ze gelijk hebben. Regeltjes zoals de laatste lijken me helemaal niet geschikt om ze te extrapoleren naar gedragsvoorschriften voor onze eigen soort. Met dat soort extrapolaties zouden we ook “geweten” hebben dat twee orangvrouwtjes in één kooi slaande ruzie zouden krijgen. Regeltjes zoals de laatste lijken me hoogstens interessant om te begrijpen waarom wij, mensen, bepaalde moeilijkheden ondervinden wanneer we verwachten dat de mannetjes evenveel zorg besteden aan de kleintjes als de vrouwtjes doen.
En daarmee zijn we bij het gevreesde “rollenpatroon”. We weten niet alleen dat sommige groepen belang hebben bij dat rollenpatroon – wat dat weet nu wel ongeveer iedereen – maar we hebben ook vrij concrete ideeën over het hoe en waarom en de causaliteit van dat belang. Tegelijk weten we ook dat andere groepen alleen al van het idee tandpijn krijgen. Dat laatste is gemakkelijk te begrijpen. Als je weet hoeveel flexibiliteit er op “natuurlijk gedrag” al zit bij de mensapen, en als je weet dat wij mensen qua flexibliteit nog eens de uitblinkers zijn, dan voel je het probleem van kilometers ver aankomen. Je zal maar een mensvrouwtje zijn in een ecologische en sociale omgeving die een leven van zorgen voor de kleintjes niet de meest aantrekkelijke optie maakt, en daar komt zo’n alfamannetje je precies dat patroon door de strot wringen. En op het einde zegt hij nog dat dat “natuurlijk” is ook. En dan hebben we nog geluk; het is dan tenminste al niet meer de wil van God.
------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/05/nogmaals-natuurlijke-selectie.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/12/de-evolutionaire-calculus.html
Het ziet er tamelijk goed uit (UPDATED)
De bloedproef van baby Thomas was "licht inflammatoir", de urinestaal vertoonde niets verdachts, en de diagnose concentreert zich meer en meer op "buikgriep". Omdat ze met zo'n kleine babietjes niet graag risico nemen denkt het ziekenhuis er aan om hem nog een nacht te houden voor observatie. Dat vernemen we dan straks wel, maar (zoals we eigenlijk al dachten), nu ziet het er echt al uit dat we geen reden tot bezorgdheid hebben.
En dus krijgen we hem vandaag of morgen terug. Het is toch zeker onzen Thomas.
UPDATE 19.05 uur.
Wel, hij lag daar weer rustig uit zijn grote oogjes te kijken, helemaal zoals we hem kennen. Af en toe trekt hij ineens zijn beentjes in en begint te kermen, maar het is niets in vergelijking met gisteren, om van de nacht van zondag op maandag te zwijgen. Hij heeft nog altijd zeer lichte koorts, 37.70, maar dat is gezakt van 38.40 op het hoogste punt, en het belangrijkste, het is spontaan gezakt.
Hij drinkt nogal matigskes, maar het belangrijkste is: hij drinkt, en hij houdt het binnen. In het ziekenhuis geven ze hem ook nog wat extra vocht, en alweer, hij is zeer braaf, hij houdt het ook binnen.
Soit, ze houden hem daar nog een nachtje, maar nu is het helemaal om zeker te zijn, en rekenen we helemaal niet meer op moeilijkheden.
Het blijft toch wel een grote lege plaats in huis, maar als je weet: morgen ligt hij daar weer te kijken - wie zou dààr nog durven over klagen...
En dus krijgen we hem vandaag of morgen terug. Het is toch zeker onzen Thomas.
UPDATE 19.05 uur.
Wel, hij lag daar weer rustig uit zijn grote oogjes te kijken, helemaal zoals we hem kennen. Af en toe trekt hij ineens zijn beentjes in en begint te kermen, maar het is niets in vergelijking met gisteren, om van de nacht van zondag op maandag te zwijgen. Hij heeft nog altijd zeer lichte koorts, 37.70, maar dat is gezakt van 38.40 op het hoogste punt, en het belangrijkste, het is spontaan gezakt.
Hij drinkt nogal matigskes, maar het belangrijkste is: hij drinkt, en hij houdt het binnen. In het ziekenhuis geven ze hem ook nog wat extra vocht, en alweer, hij is zeer braaf, hij houdt het ook binnen.
Soit, ze houden hem daar nog een nachtje, maar nu is het helemaal om zeker te zijn, en rekenen we helemaal niet meer op moeilijkheden.
Het blijft toch wel een grote lege plaats in huis, maar als je weet: morgen ligt hij daar weer te kijken - wie zou dààr nog durven over klagen...
maandag 23 juli 2007
De Stemming is Bedrukt
"En zeg eens wat er aan de hand is" zei de pediater terwijl baby Thomas op de tafel werd uitgekleed.
Tja. Daar op die tafel lag één bonkske krijsende woede, roodaangelopen, spartelend met voetjes en knuistjes, en snerpend dat je er een drilboor voor cadeau zou geven. In onze ogen was dat meer dan genoeg als antwoord op de vraag. Maar dat kon de dokter niet weten.
"Dit" zei de papa van baby Thomas op plechtige toon "is een baby die in de drie weken dat hij oud is, alles bij elkaar geen 5 minuten (= 300 seconden) geweend heeft. Nog niet als hij honger heeft, ook niet 's nachts, niet als peuter Sarah met haar volle gewicht op zijn buikske duwt, zelfs niet als hij uit zijn badje komt."
Ik moet mijn punt gemaakt hebben: pediaters kennen natuurlijk iets van baby's, en wat in de ogen van papa nog iets grappigs had - wel, ik zag haar schrikken. Als het "niet normaal" is bij baby's, dan lachen ze er blijkbaar niet mee. Hm, wel, eens kijken, toch de eerste vragen die naar het antwoord "reflux" moeten leiden, maar dan, wat is dat? Baby Thomas heeft koorts! OK, het is niet buitengewoon veel, 38 graden en oneffen, maar ziedaar, dat is drie weken oud, dat krijgt borstvoeding en dat heeft koorts...
En nadat er nog een paar andere symptomen positief scoorden moest hij daar in het ziekenhuis blijven!
En nu zit ik hier met een heel klein hartje te bloggen. In feite denken mijn vrouw en ik dat er niets aan de hand zal zijn: we waren allebei nogal verkouden en Sarah had ook 39 graden koorts, maar toch... Hij woont hier nog maar drie weken, maar hij laat nu al een enorme leegte na in de auto waar zijn maxicosi had moeten staan. Ik moet me de hele tijd inhouden om niet naar zijn wiegje te gaan kijken ("we hebben hem alweer zo lang niet meer gehoord"), en dan pas dringt door, ah nee, hij is er niet.
Nu pas krijg ik een begin van een idee wat mensen moeten voelen wanneer hun kinderen echt iets ernstigs overkomt.
(Jaja, je herkent het type: een groot bakkes, maar oh zo'n klein hartje.)
Nu ligt hij daar in dat ziekenhuis met een naald in zijn armpje en een verband er rond om een voetbalploeg mee te verzorgen, en allemaal van die kordate vreemde madammen in het wit om hem heen.
Zo'n klein prutske :-(
Tja. Daar op die tafel lag één bonkske krijsende woede, roodaangelopen, spartelend met voetjes en knuistjes, en snerpend dat je er een drilboor voor cadeau zou geven. In onze ogen was dat meer dan genoeg als antwoord op de vraag. Maar dat kon de dokter niet weten.
"Dit" zei de papa van baby Thomas op plechtige toon "is een baby die in de drie weken dat hij oud is, alles bij elkaar geen 5 minuten (= 300 seconden) geweend heeft. Nog niet als hij honger heeft, ook niet 's nachts, niet als peuter Sarah met haar volle gewicht op zijn buikske duwt, zelfs niet als hij uit zijn badje komt."
Ik moet mijn punt gemaakt hebben: pediaters kennen natuurlijk iets van baby's, en wat in de ogen van papa nog iets grappigs had - wel, ik zag haar schrikken. Als het "niet normaal" is bij baby's, dan lachen ze er blijkbaar niet mee. Hm, wel, eens kijken, toch de eerste vragen die naar het antwoord "reflux" moeten leiden, maar dan, wat is dat? Baby Thomas heeft koorts! OK, het is niet buitengewoon veel, 38 graden en oneffen, maar ziedaar, dat is drie weken oud, dat krijgt borstvoeding en dat heeft koorts...
En nadat er nog een paar andere symptomen positief scoorden moest hij daar in het ziekenhuis blijven!
En nu zit ik hier met een heel klein hartje te bloggen. In feite denken mijn vrouw en ik dat er niets aan de hand zal zijn: we waren allebei nogal verkouden en Sarah had ook 39 graden koorts, maar toch... Hij woont hier nog maar drie weken, maar hij laat nu al een enorme leegte na in de auto waar zijn maxicosi had moeten staan. Ik moet me de hele tijd inhouden om niet naar zijn wiegje te gaan kijken ("we hebben hem alweer zo lang niet meer gehoord"), en dan pas dringt door, ah nee, hij is er niet.
Nu pas krijg ik een begin van een idee wat mensen moeten voelen wanneer hun kinderen echt iets ernstigs overkomt.
(Jaja, je herkent het type: een groot bakkes, maar oh zo'n klein hartje.)
Nu ligt hij daar in dat ziekenhuis met een naald in zijn armpje en een verband er rond om een voetbalploeg mee te verzorgen, en allemaal van die kordate vreemde madammen in het wit om hem heen.
Zo'n klein prutske :-(
Een Slechte Nacht voor Baby Thomas
Tot nu toe was baby Thomas een voorbeeldige slaper: als we geluk hebben wordt hij één keer per nacht wakker, en als we pech hebben is het twee keer per nacht. Voor de rest zou hij iets meer mogen drinken per beurt, zodat ook overdag de tussenpauzes wat langer kunnen worden, maar iedereen begrijpt: wie zou er durven klagen.
Maar gisteren ging het mis. Tijdens het eten verslikte hij zich, en daarna heeft hij een hele tijd gejammerd. Merkwaardig genoeg, de rest van de dag sliep hij veel en hoefde hij pas om de vier uur eten te hebben. Dus alles zag er zelfs heel goed uit.
Maar deze nacht was het één constant gekreun en gejammer en gekrijs. Eten hielp niet, rondwandelen hielp niet, een tutje hielp niet, hij was hoogstens enkele minuten stil, en dan begon het feest opnieuw.
En dus zit ik nu om half zes 's nachts, wanneer een beschaafd Christenmensch slaapt, te bloggen. Baby Thomas ligt te kreunen in zijn wieg: maar wat kan ik er aan doen, wat we ook proberen, hij kermt verder. Terwijl, als hij in zijn wieg beneden kreunt, dan bestaat er tenminste een kans dat mijn vrouw boven wat slaap meeneemt.
Tot peuter Sarah wakker wordt, natuurlijk.
UPDATE het is intussen 06.00 uur, en onder zijn dekentje slaapt baby Thomas (die hier inderdaad een half uurke heeft liggen krijsen), als een roos.
Hij doet het met opzet om mij te pesten.
(Maar hij ziet er wel ontzettend schattig uit met dat knuistje dat van onder zijn dekentje komt uitpiepen.)
Maar gisteren ging het mis. Tijdens het eten verslikte hij zich, en daarna heeft hij een hele tijd gejammerd. Merkwaardig genoeg, de rest van de dag sliep hij veel en hoefde hij pas om de vier uur eten te hebben. Dus alles zag er zelfs heel goed uit.
Maar deze nacht was het één constant gekreun en gejammer en gekrijs. Eten hielp niet, rondwandelen hielp niet, een tutje hielp niet, hij was hoogstens enkele minuten stil, en dan begon het feest opnieuw.
En dus zit ik nu om half zes 's nachts, wanneer een beschaafd Christenmensch slaapt, te bloggen. Baby Thomas ligt te kreunen in zijn wieg: maar wat kan ik er aan doen, wat we ook proberen, hij kermt verder. Terwijl, als hij in zijn wieg beneden kreunt, dan bestaat er tenminste een kans dat mijn vrouw boven wat slaap meeneemt.
Tot peuter Sarah wakker wordt, natuurlijk.
UPDATE het is intussen 06.00 uur, en onder zijn dekentje slaapt baby Thomas (die hier inderdaad een half uurke heeft liggen krijsen), als een roos.
Hij doet het met opzet om mij te pesten.
(Maar hij ziet er wel ontzettend schattig uit met dat knuistje dat van onder zijn dekentje komt uitpiepen.)
zondag 22 juli 2007
En wat ik nog niet begrepen heb...
Misschien moet ik maar eens haastig mezelf in orde brengen met het citaatrecht. Het verhaal dat ik hier recent heb neergezet (1), waaraan je kan zien waarom de hedendaagse natuurkunde, sinds Einstein, met zulke niet-intuïtieve begrippen rond ruimte en tijd werkt, komt vanzelfsprekend niet van mezelf, maar is in eigen woorden naverteld uit twee boeken waarnaar ik eerder heb verwezen (2).
Het punt was, bepaalde verschijnselen die werden waargenomen konden we niet vatten in onze dagdagelijkse, intuïtieve begrippen over ruimte en tijd: de rekeningen klopten gewoon niet. Zoals lezer Delirium er al bijzette, dat komt omdat er in onze berekeningen een assumptie zit, zo groot als een huis. De ruimte is drie-dimensionaal en oneindig, de tijd is één-dimensionaal en ook oneindig, dat soort dingen: Delirium noemde deze assumpties “Euclidisch” naar de Griekse wiskundige die er millennia geleden de bijhorende wiskunde van neerschreef.
Die assumptie lijkt zo massief correct, dat we geneigd zijn het niet als een assumptie te beschouwen, maar als een simpele beschrijving van de realiteit. Immers, nooit in onze dagelijkse waarnemingen, en nooit in onze evolutionaire geschiedenis, hebben we er ook maar één uitzondering op ontmoet. En dus zitten die assumpties “geprogrammeerd” in ons verstand – en voelen we ons niet zelden erg geïrriteerd wanneer we voor de eerste keer met verhalen zoals uit die posts geconfronteerd worden.
Maar het blijkt dat de realiteit toch zo is, en wat we de wetenschap bij monde van Einstein zagen doen was de assumptie vervangen door een betere. Als we gewoon kunnen waarnemen dat de lichtsnelheid voor alle waarnemers constant is, met welke snelheid ze zelf ook de metingen doen, dan lossen we dat probleem op met een niet-Euclidische assumptie. Tijd en ruimte zijn niet langer absoluut en de rest van de bende, maar zijn zelf functies van de verhoudingen tussen waarnemers en waarnemingen. Tijd kan met andere woorden sneller of trager gaan voor de ene dan voor de andere, en ruimte kan heel diverse vormen aannemen en wat nog meer. De reden waarom ik deze assumptie “beter” noem dan de Euclidische, is dat we er nog steeds heel precies de dagdagelijkse verschijnselen mee kunnen analyseren (aan zeer kleine fracties van de lichtsnelheid maakt het allemaal geen verschil), terwijl we er bovendien gebeurtenissen op kosmische schaal, mee kunnen analyseren.
Alleen signaleert Greene in The Elegant Universe nog het volgende probleem. Als A iemand anders (B, dus) aan grote snelheid ziet voorbijkomen, ziet A dat de klokken van B trager lopen dan die van hemzelf; zoals beschreven in de posts onder (1). Maar B zelf ziet natuurlijk ook A even snel bewegen ten opzichte van hemzelf, als A dat zag van B. De fysicus op de trein zag evengoed de waanemers op het perron met grote snelheid ten opzichte van hemzelf bewegen, als omgekeerd. En dus is de conclusie dat niet alleen A de klokken van B zal langzamer zien bewegen dan die van hemzelf, maar dat B tegelijk ook de klokken van A zal langzamer zien bewegen dan die van hemzelf!
Daarmee lijken we in een logische paradox te zitten die veel erger is dan het feit dat het intuïtief vreemd is. En ik kan er nog inkomen dat we dit oplossen door er op te wijzen dat er in dit denken nu eenmaal geen objectieve, absolute tijd meer is. Als ze allebei waarnamen dat de klok van de ander trager ging dan de absolute tijd, dan denk ik dat je stilaan een logische contradictie had aangetoond. Maar als ze allebei alleen maar een tragere tijd dan een eigen subjectief tijdsverloop waarnemen, dan wil ik best nog altijd meegaan.
En zelfs Greenes voorbeeld kan ik in principe nog volgen. Dus, A ziet B passeren aan hoog tempo, en meet dat de klok van B langzamer loopt dan de zijne. Maar B denkt precies hetzelfde over de klok van A. Kunnen ze de “tegenstrijdigheid” aantonen? Wel, A klokt af wanneer B passeert, en wacht een seconde. Op dat moment ziet hij dat er bij B nog geen seconde is gepasseerd. Zie je wel, denkt hij, B kan nu zelf zien dat mijn klok al verder staat dan die van hem. Alleen, opdat B dat kan zien moet eerst het licht dat de klok van A naar B zendt ook bij B gearriveerd zijn. En als B aan hoge snelheid van A wegbeweegt, dan doet ook het licht dat de beëindigde seconde aan B gaat aankondigen daar almaar meer tijd over. Dus dat licht vertrekt bij A wanneer bij B de seconde nog niet verstreken is, maar het arriveert bij B pas nadat diens seconde wel al verstreken is. En dus “ziet” B dat A’s seconde verstreken is nadat hij zijn eigen seconde heeft zien verstrijken, en dus denkt B dat de klok van A trager loopt dan die van hem. Dat alles dus uit het voorbeeld van Greene.
Uim, ja. Ik twijfel er geen moment aan dat het de wetenschap is die dit probleem goed en scherp heeft doorgedacht, en dat ik het ben die hier iets gemist heeft. Namelijk heb ik het gevoel dat dat prachtig werkt wanneer B van A wegbeweegt, terwijl het principe moet werken voor alle snelbewegende waarnemers, onafhankelijk van hun onderliggende richting. Dus als A en B deze metingen doen wanneer ze zich naar elkaar toe bewegen, dan moeten ze ook elkaars klokken langzamer zien tikken dan die van henzelf - en nu mis ik Greenes techniek om dat ook te laten blijken.
En dus: ik moet passen. Maar als iemand er meer van weet, dan heel graag.
--------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/filosferen-over-ruimte-en-tijd.html
EN http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/en-toen-werd-het-ontzettend-vreemd.html
EN http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/meer-over-de-constante-lichtsnelheid.html
(2) Greene, The Elegant Universe, 2000
EN Greene, The Fabric of the Cosmos, 2004
Het punt was, bepaalde verschijnselen die werden waargenomen konden we niet vatten in onze dagdagelijkse, intuïtieve begrippen over ruimte en tijd: de rekeningen klopten gewoon niet. Zoals lezer Delirium er al bijzette, dat komt omdat er in onze berekeningen een assumptie zit, zo groot als een huis. De ruimte is drie-dimensionaal en oneindig, de tijd is één-dimensionaal en ook oneindig, dat soort dingen: Delirium noemde deze assumpties “Euclidisch” naar de Griekse wiskundige die er millennia geleden de bijhorende wiskunde van neerschreef.
Die assumptie lijkt zo massief correct, dat we geneigd zijn het niet als een assumptie te beschouwen, maar als een simpele beschrijving van de realiteit. Immers, nooit in onze dagelijkse waarnemingen, en nooit in onze evolutionaire geschiedenis, hebben we er ook maar één uitzondering op ontmoet. En dus zitten die assumpties “geprogrammeerd” in ons verstand – en voelen we ons niet zelden erg geïrriteerd wanneer we voor de eerste keer met verhalen zoals uit die posts geconfronteerd worden.
Maar het blijkt dat de realiteit toch zo is, en wat we de wetenschap bij monde van Einstein zagen doen was de assumptie vervangen door een betere. Als we gewoon kunnen waarnemen dat de lichtsnelheid voor alle waarnemers constant is, met welke snelheid ze zelf ook de metingen doen, dan lossen we dat probleem op met een niet-Euclidische assumptie. Tijd en ruimte zijn niet langer absoluut en de rest van de bende, maar zijn zelf functies van de verhoudingen tussen waarnemers en waarnemingen. Tijd kan met andere woorden sneller of trager gaan voor de ene dan voor de andere, en ruimte kan heel diverse vormen aannemen en wat nog meer. De reden waarom ik deze assumptie “beter” noem dan de Euclidische, is dat we er nog steeds heel precies de dagdagelijkse verschijnselen mee kunnen analyseren (aan zeer kleine fracties van de lichtsnelheid maakt het allemaal geen verschil), terwijl we er bovendien gebeurtenissen op kosmische schaal, mee kunnen analyseren.
Alleen signaleert Greene in The Elegant Universe nog het volgende probleem. Als A iemand anders (B, dus) aan grote snelheid ziet voorbijkomen, ziet A dat de klokken van B trager lopen dan die van hemzelf; zoals beschreven in de posts onder (1). Maar B zelf ziet natuurlijk ook A even snel bewegen ten opzichte van hemzelf, als A dat zag van B. De fysicus op de trein zag evengoed de waanemers op het perron met grote snelheid ten opzichte van hemzelf bewegen, als omgekeerd. En dus is de conclusie dat niet alleen A de klokken van B zal langzamer zien bewegen dan die van hemzelf, maar dat B tegelijk ook de klokken van A zal langzamer zien bewegen dan die van hemzelf!
Daarmee lijken we in een logische paradox te zitten die veel erger is dan het feit dat het intuïtief vreemd is. En ik kan er nog inkomen dat we dit oplossen door er op te wijzen dat er in dit denken nu eenmaal geen objectieve, absolute tijd meer is. Als ze allebei waarnamen dat de klok van de ander trager ging dan de absolute tijd, dan denk ik dat je stilaan een logische contradictie had aangetoond. Maar als ze allebei alleen maar een tragere tijd dan een eigen subjectief tijdsverloop waarnemen, dan wil ik best nog altijd meegaan.
En zelfs Greenes voorbeeld kan ik in principe nog volgen. Dus, A ziet B passeren aan hoog tempo, en meet dat de klok van B langzamer loopt dan de zijne. Maar B denkt precies hetzelfde over de klok van A. Kunnen ze de “tegenstrijdigheid” aantonen? Wel, A klokt af wanneer B passeert, en wacht een seconde. Op dat moment ziet hij dat er bij B nog geen seconde is gepasseerd. Zie je wel, denkt hij, B kan nu zelf zien dat mijn klok al verder staat dan die van hem. Alleen, opdat B dat kan zien moet eerst het licht dat de klok van A naar B zendt ook bij B gearriveerd zijn. En als B aan hoge snelheid van A wegbeweegt, dan doet ook het licht dat de beëindigde seconde aan B gaat aankondigen daar almaar meer tijd over. Dus dat licht vertrekt bij A wanneer bij B de seconde nog niet verstreken is, maar het arriveert bij B pas nadat diens seconde wel al verstreken is. En dus “ziet” B dat A’s seconde verstreken is nadat hij zijn eigen seconde heeft zien verstrijken, en dus denkt B dat de klok van A trager loopt dan die van hem. Dat alles dus uit het voorbeeld van Greene.
Uim, ja. Ik twijfel er geen moment aan dat het de wetenschap is die dit probleem goed en scherp heeft doorgedacht, en dat ik het ben die hier iets gemist heeft. Namelijk heb ik het gevoel dat dat prachtig werkt wanneer B van A wegbeweegt, terwijl het principe moet werken voor alle snelbewegende waarnemers, onafhankelijk van hun onderliggende richting. Dus als A en B deze metingen doen wanneer ze zich naar elkaar toe bewegen, dan moeten ze ook elkaars klokken langzamer zien tikken dan die van henzelf - en nu mis ik Greenes techniek om dat ook te laten blijken.
En dus: ik moet passen. Maar als iemand er meer van weet, dan heel graag.
--------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/filosferen-over-ruimte-en-tijd.html
EN http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/en-toen-werd-het-ontzettend-vreemd.html
EN http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/meer-over-de-constante-lichtsnelheid.html
(2) Greene, The Elegant Universe, 2000
EN Greene, The Fabric of the Cosmos, 2004
Debat is nodig...
... zegt Ivan Janssens in een post (1) die nog wel naar een oudere verzuchting van mezelf (2) verwijst. En dat is ook zo. Wij, "kritisch rationalisten" (in de termen van wetenschapsfilosoof Karl Popper, die daarmee toch in de hogere regionen van het filosofisch pantheon is geëindigd) denken immers niet dat we veel vooruitgang zullen maken door steeds weer onze eigen Waarheden (jaja: met hoofdletter) te herkauwen, maar integendeel door ze af te zetten tegen andere opinies en mogelijke problemen. Alle grote intellectuele doorbraken zijn er tenslotte gekomen door voor die problemen de oplossing te vinden, en niet door het credo te herhalen dat op die problemen botste. En over de overeenstemming die Ivan en ik daarover voelen heb ik het hier ook al gehad (3).
Maar nu ontstaat een ander probleem. Het is het probleem waaraan al zoveel forums, usenet op kop, zijn aan kapot gegaan. Naarmate de ruimte voor debat meer open gaat, komen er ook meer stemmen op die, laten we nu eens gewoon eerlijk zijn, niet alleen helemaal niets hebben toe te voegen, maar dat niets ook zo luid uitschreeuwen dat je al van ver voelt: ze hebben eigenlijk alleen maar aandacht nodig.
En dus raakten forums en blogs binnen de kortste keren overspoeld door dit soort stemmen, en het medium bij uitstek dat de zo broodnodige debatten had kunnen toelaten ging terug naar af. Precies het soort dingen waarvan Ivan ook een voorbeeld geeft: op een bepaald moment verzinken de verdedigers van één of andere waanzinnige stelling zo in de woordenkramerij dat er geen enkele inhoudelijke betekenis meer in de discussie zit.
Mensen zoals ik hopen dat het internet, door geleidelijke evolutie, alsnog die belofte zal waarmaken. Bijvoorbeeld doordat er een blogosfeer ontstaat, waar de nadelen van al die individuele blogs op hun beurt overstegen raken. De bloggers en hun commentatoren raken in conversatie met elkaar, en ze zullen heus niet teveel tijd steken in "AIDS bestaat niet" en "de Aarde is plat" en "de evilutietheorie is weerlegd": géén tikfout, dat is gewoon hun niveau.
En we zullen allemaal ons best moeten doen! Want die dingen hierboven bestaan, en ze vormen zelfs het merendeel van wat er op het net te vinden is. En dus is de verleiding groot om alle opinies waar we het niet mee eens zijn daar maar meteen bij te plaatsen, en onze veroordeling luidkeels van de daken te schreeuwen. Precies het soort gedrag dat we als kritisch rationalisten wilden vermijden.
We zouden integendeel moeten zuinig zijn op luciede gesprekspartners, die de zaken vanuit een heel andere hoek bekijken. En tegelijk denk ik dat we obscurantisten die potentiëel gevaarlijk zijn ("we moeten de scheppingstheorie op school onderwijzen op hetzelfde niveau als de evolutietheorie (4)") moeten bestrijden. Hier hebben we nu te maken met fundamentalisten die (anders dan in het voorbeeld van Ivan) niet kunnen zeggen welke uitzonderingen en potentiële problemen er met hun theorieën zijn.
Maar dat "zuinig zijn", ik geef het op mijn blote knieën toe, is buitengewoon, moeilijk. Juist omdat we er zo vaak in falen dragen we zelf bij aan het afschrikken van "het debat", datzelfde debat waarover we de hele tijd zeggen dat het "nodig" is, en dat we niet zelden in termen van "vrije meningsuiting" verdedigen.
-----------------------------------
(1) http://www.ivanjanssens.be/dutch/nartikel.asp?link=141
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/06/ik-mis-een-nederlandstalige-blogosfeer.html
(3) http://www.ivanjanssens.be/dutch/nartikel.asp?link=122
EN: http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/06/wat-is-een-marktfundamentalist.html
(4) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/05/nogmaals-natuurlijke-selectie.html
Maar nu ontstaat een ander probleem. Het is het probleem waaraan al zoveel forums, usenet op kop, zijn aan kapot gegaan. Naarmate de ruimte voor debat meer open gaat, komen er ook meer stemmen op die, laten we nu eens gewoon eerlijk zijn, niet alleen helemaal niets hebben toe te voegen, maar dat niets ook zo luid uitschreeuwen dat je al van ver voelt: ze hebben eigenlijk alleen maar aandacht nodig.
En dus raakten forums en blogs binnen de kortste keren overspoeld door dit soort stemmen, en het medium bij uitstek dat de zo broodnodige debatten had kunnen toelaten ging terug naar af. Precies het soort dingen waarvan Ivan ook een voorbeeld geeft: op een bepaald moment verzinken de verdedigers van één of andere waanzinnige stelling zo in de woordenkramerij dat er geen enkele inhoudelijke betekenis meer in de discussie zit.
Mensen zoals ik hopen dat het internet, door geleidelijke evolutie, alsnog die belofte zal waarmaken. Bijvoorbeeld doordat er een blogosfeer ontstaat, waar de nadelen van al die individuele blogs op hun beurt overstegen raken. De bloggers en hun commentatoren raken in conversatie met elkaar, en ze zullen heus niet teveel tijd steken in "AIDS bestaat niet" en "de Aarde is plat" en "de evilutietheorie is weerlegd": géén tikfout, dat is gewoon hun niveau.
En we zullen allemaal ons best moeten doen! Want die dingen hierboven bestaan, en ze vormen zelfs het merendeel van wat er op het net te vinden is. En dus is de verleiding groot om alle opinies waar we het niet mee eens zijn daar maar meteen bij te plaatsen, en onze veroordeling luidkeels van de daken te schreeuwen. Precies het soort gedrag dat we als kritisch rationalisten wilden vermijden.
We zouden integendeel moeten zuinig zijn op luciede gesprekspartners, die de zaken vanuit een heel andere hoek bekijken. En tegelijk denk ik dat we obscurantisten die potentiëel gevaarlijk zijn ("we moeten de scheppingstheorie op school onderwijzen op hetzelfde niveau als de evolutietheorie (4)") moeten bestrijden. Hier hebben we nu te maken met fundamentalisten die (anders dan in het voorbeeld van Ivan) niet kunnen zeggen welke uitzonderingen en potentiële problemen er met hun theorieën zijn.
Maar dat "zuinig zijn", ik geef het op mijn blote knieën toe, is buitengewoon, moeilijk. Juist omdat we er zo vaak in falen dragen we zelf bij aan het afschrikken van "het debat", datzelfde debat waarover we de hele tijd zeggen dat het "nodig" is, en dat we niet zelden in termen van "vrije meningsuiting" verdedigen.
-----------------------------------
(1) http://www.ivanjanssens.be/dutch/nartikel.asp?link=141
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/06/ik-mis-een-nederlandstalige-blogosfeer.html
(3) http://www.ivanjanssens.be/dutch/nartikel.asp?link=122
EN: http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/06/wat-is-een-marktfundamentalist.html
(4) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/05/nogmaals-natuurlijke-selectie.html
vrijdag 20 juli 2007
Meer over de constante lichtsnelheid
Laat me herinneren aan de twee vorige posts, waarin een beetje spelen met tijd en ruimte ons in vreemde situaties bracht. We bestudeerden een foton in een voorbijrazende trein, en ontdekten dat de snelheid van dat foton onveranderd blijft: of we nu meten vanuit de trein, dan wel stilstaand naast de sporen (1). Dat is zo ontzettend vreemd dat iedereen die het de eerste keer hoort zijn mond zou moeten voelen openvallen van verbazing (probeer desnoods die posts terug te lezen). Je mag natuurlijk ook gewoon de volgende post over baby Thomas afwachten, daar niet van. Ieder zijn hobby, nietwaar?
Intussen stonden de resultaten er zoals ze er stonden, en hoe vreemd ze ook waren, ze gingen niet weg door er opnieuw naar te kijken, laat staan hard te roepen dat het niet waar was. Dus de mensheid zat ermee, en ging het ermee moeten doen. En nu kreeg een ambtenaar in Bern een idee. Hij bekeek opnieuw de formule:
S = dr/dt
En hij redeneerde als volgt.
“S” ligt voor het licht blijkbaar vast: Zelfs als je het laat vertrekken op een platform dat reist aan 250,000 km per seconde, dan nog is het een seconde later even ver als licht dat op hetzelfde punt en hetzelfde moment vertrok van een stilstaand platform. Leer er mee leven.
Er ontstaat een probleem wanneer we op ons perron één seconde laten voorbijgaan (“dt”), en meten welke afstand het foton op de trein heeft afgelegd. De conclusie was dat het nog maar een deel van de afstand hA – B – hC (in termen van de vorige post) heeft afgelegd (anders was het foton, gemeten op het perron, sneller dan de lichtsnelheid gegaan). En bijgevolg is het voor de fysicus op de trein nog niet terug op het stuiterpunt h, wanneer op het perron de seconde voorbij is.
Laat me dat probleem concreet uitdrukken, steeds bouwend op het voorbeeld uit de vorige post. We plaatsen naast ons op het perron (punt B) een heel preciese klok. In feite bestaan er nauwelijks preciesere klokken dan klokken die zich baseren op de lichtsnelheid: denk terug aan “dt = dr/S”! Tijd is alleen uitdrukbaar in termen van een snelheid, en een afstand. Dus we zetten twee spiegels naast ons op het perron, en we maken het hoogteverschil gelijk aan de lengte “hh” op de trein. Als het foton een smurfiljard keer heen en weer is gegaan, dan is er één seconde voorbij: dt = dr/S. Zeg dat we dan een pieptoon horen. Zo staan we nu naast een vrolijk piep – piep – piep... te kijken naar de voorbijrijdende trein, waarin de fysicus eenzelfde opstelling bestudeert.
En we hebben net gezien dat, op het ogenblik dat ons foton de afstand hh heeft afgelegd (en onze klok piep zegt, en er dus een seconde gepasseerd is), het foton op de trein nog niet het punt hB bereikt heeft. Ergo: als de fysicus op de trein ook een pieptoon aan zijn opstelling heeft verbonden, die ook afgaat wanneer het foton de afstand heen en terug heeft afgelegd, en de hoogte tussen de twee spiegels ook zo heeft afgesteld dat de pieptoon elke seconde klinkt... Wat blijft er dan over dan te concluderen dat wij op het perron al een pieptoon zullen horen wanneer het foton op de trein nog niet de hele afstand heeft afgelegd; wanneer de fysicus op de trein nog geen pieptoon zal horen?
Maar ook de fysicus op de trein noemt zijn opstelling een heel nauwkeurige klok (het is immers dezelfde opstelling), waarbij één seconde gepasseerd is als het foton een smurfiljard keer heen en weer is gegaan, en wanneer hij (bijgevolg) een pieptoon hoort. En dus moeten we concluderen dat de seconde in de trein nog niet verstreken is, als de seconde op het perron wel al verstreken is. Met nog andere woorden: dat de tijd op de snelrijdende trein langzamer gaat dan op het perron. (Aldus de ambtenaar in Bern, de man met een idee.)
En dat klopt perfect met de formule! dt = dr/S! Als we ons afvragen hoeveel tijd er is verlopen, is “dt” de vraag en geeft “dr/S” ons de formule om de cijfers in te vullen die het probleem oplossen. Na één seconde op onze klok (ons foton heeft onze afstand “hh” afgelegd) heeft het foton op de trein nog maar een een deel van de afstand (“dr”) hA – B – hC afgelegd. Dat wil zeggen, het heeft op dat moment voor de fysicus op de trein nog niet de afstand “hh” afgelegd. Maar dan moet de fysicus op de trein op dat moment in de formule “dt = dr/S” een kleinere teller invullen voor een gelijkblijvende noemer, en de formule geeft hem een “dt” die kleiner is dan onze “dt” op het perron. En aangezien dt van bij het begin niets anders was dan het verlopen van de tijd, concluderen we dat er voor de fysicus op de trein minder tijd verloopt dan voor ons. Of opnieuw: de tijd op de snelrijdende trein loopt trager dan op het perron.
Nu, dat waren de bedenksels van de ambtenaar uit Bern. De lezer die al lang met een wijsvinger tegen zijn voorhoofd zit te te tikken kunnen we meteen geruststellen. De ambtenaar uit Bern was niets anders dan een gewone, simpele ambtenaar, wiens studies van zodanige bedenkelijk niveau waren, dat er voor hem geen plaats in de academische wereld was. Komaan, zeg, de tijd gaat langzamer op de snelrijdende trein dan hier op het perron – wat krijgen we nog meer?
Natuurlijk, het volgt ook wel rechtstreeks uit de simpele, dagdagelijkse formule, maar toch: het is veel redelijker aan te nemen dat onze metingen onzuiver zijn dan dat de tijd vertraagt op die trein, nietwaar? En als die ambtenaar zo ongelofelijk slim was – waarom had hij dan geen positie aan één van die Europese topuniversiteiten waar in die periode zoveel fundamenteel onderzoek in de fysica plaatsvond?
Wel, dat laatste is wat ik ook wel eens wou willen weten. Het jaartal was 1,905. De naam van de (wetenschappelijk gesproken) titelloze, positieloze ambtenaar in Bern was Albert Einstein, en het idee dat ik net beschreef legde de basis aan de relativiteitstheorie. Dus als er voor hem geen plaats was aan de universiteiten van Europa – om dat te begrijpen zal er meer nodig zijn dan het inzicht dat tijd geen absolute entiteit is...
---------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/filosferen-over-ruimte-en-tijd.html
EN http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/en-toen-werd-het-ontzettend-vreemd.html
Intussen stonden de resultaten er zoals ze er stonden, en hoe vreemd ze ook waren, ze gingen niet weg door er opnieuw naar te kijken, laat staan hard te roepen dat het niet waar was. Dus de mensheid zat ermee, en ging het ermee moeten doen. En nu kreeg een ambtenaar in Bern een idee. Hij bekeek opnieuw de formule:
S = dr/dt
En hij redeneerde als volgt.
“S” ligt voor het licht blijkbaar vast: Zelfs als je het laat vertrekken op een platform dat reist aan 250,000 km per seconde, dan nog is het een seconde later even ver als licht dat op hetzelfde punt en hetzelfde moment vertrok van een stilstaand platform. Leer er mee leven.
Er ontstaat een probleem wanneer we op ons perron één seconde laten voorbijgaan (“dt”), en meten welke afstand het foton op de trein heeft afgelegd. De conclusie was dat het nog maar een deel van de afstand hA – B – hC (in termen van de vorige post) heeft afgelegd (anders was het foton, gemeten op het perron, sneller dan de lichtsnelheid gegaan). En bijgevolg is het voor de fysicus op de trein nog niet terug op het stuiterpunt h, wanneer op het perron de seconde voorbij is.
Laat me dat probleem concreet uitdrukken, steeds bouwend op het voorbeeld uit de vorige post. We plaatsen naast ons op het perron (punt B) een heel preciese klok. In feite bestaan er nauwelijks preciesere klokken dan klokken die zich baseren op de lichtsnelheid: denk terug aan “dt = dr/S”! Tijd is alleen uitdrukbaar in termen van een snelheid, en een afstand. Dus we zetten twee spiegels naast ons op het perron, en we maken het hoogteverschil gelijk aan de lengte “hh” op de trein. Als het foton een smurfiljard keer heen en weer is gegaan, dan is er één seconde voorbij: dt = dr/S. Zeg dat we dan een pieptoon horen. Zo staan we nu naast een vrolijk piep – piep – piep... te kijken naar de voorbijrijdende trein, waarin de fysicus eenzelfde opstelling bestudeert.
En we hebben net gezien dat, op het ogenblik dat ons foton de afstand hh heeft afgelegd (en onze klok piep zegt, en er dus een seconde gepasseerd is), het foton op de trein nog niet het punt hB bereikt heeft. Ergo: als de fysicus op de trein ook een pieptoon aan zijn opstelling heeft verbonden, die ook afgaat wanneer het foton de afstand heen en terug heeft afgelegd, en de hoogte tussen de twee spiegels ook zo heeft afgesteld dat de pieptoon elke seconde klinkt... Wat blijft er dan over dan te concluderen dat wij op het perron al een pieptoon zullen horen wanneer het foton op de trein nog niet de hele afstand heeft afgelegd; wanneer de fysicus op de trein nog geen pieptoon zal horen?
Maar ook de fysicus op de trein noemt zijn opstelling een heel nauwkeurige klok (het is immers dezelfde opstelling), waarbij één seconde gepasseerd is als het foton een smurfiljard keer heen en weer is gegaan, en wanneer hij (bijgevolg) een pieptoon hoort. En dus moeten we concluderen dat de seconde in de trein nog niet verstreken is, als de seconde op het perron wel al verstreken is. Met nog andere woorden: dat de tijd op de snelrijdende trein langzamer gaat dan op het perron. (Aldus de ambtenaar in Bern, de man met een idee.)
En dat klopt perfect met de formule! dt = dr/S! Als we ons afvragen hoeveel tijd er is verlopen, is “dt” de vraag en geeft “dr/S” ons de formule om de cijfers in te vullen die het probleem oplossen. Na één seconde op onze klok (ons foton heeft onze afstand “hh” afgelegd) heeft het foton op de trein nog maar een een deel van de afstand (“dr”) hA – B – hC afgelegd. Dat wil zeggen, het heeft op dat moment voor de fysicus op de trein nog niet de afstand “hh” afgelegd. Maar dan moet de fysicus op de trein op dat moment in de formule “dt = dr/S” een kleinere teller invullen voor een gelijkblijvende noemer, en de formule geeft hem een “dt” die kleiner is dan onze “dt” op het perron. En aangezien dt van bij het begin niets anders was dan het verlopen van de tijd, concluderen we dat er voor de fysicus op de trein minder tijd verloopt dan voor ons. Of opnieuw: de tijd op de snelrijdende trein loopt trager dan op het perron.
Nu, dat waren de bedenksels van de ambtenaar uit Bern. De lezer die al lang met een wijsvinger tegen zijn voorhoofd zit te te tikken kunnen we meteen geruststellen. De ambtenaar uit Bern was niets anders dan een gewone, simpele ambtenaar, wiens studies van zodanige bedenkelijk niveau waren, dat er voor hem geen plaats in de academische wereld was. Komaan, zeg, de tijd gaat langzamer op de snelrijdende trein dan hier op het perron – wat krijgen we nog meer?
Natuurlijk, het volgt ook wel rechtstreeks uit de simpele, dagdagelijkse formule, maar toch: het is veel redelijker aan te nemen dat onze metingen onzuiver zijn dan dat de tijd vertraagt op die trein, nietwaar? En als die ambtenaar zo ongelofelijk slim was – waarom had hij dan geen positie aan één van die Europese topuniversiteiten waar in die periode zoveel fundamenteel onderzoek in de fysica plaatsvond?
Wel, dat laatste is wat ik ook wel eens wou willen weten. Het jaartal was 1,905. De naam van de (wetenschappelijk gesproken) titelloze, positieloze ambtenaar in Bern was Albert Einstein, en het idee dat ik net beschreef legde de basis aan de relativiteitstheorie. Dus als er voor hem geen plaats was aan de universiteiten van Europa – om dat te begrijpen zal er meer nodig zijn dan het inzicht dat tijd geen absolute entiteit is...
---------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/filosferen-over-ruimte-en-tijd.html
EN http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/en-toen-werd-het-ontzettend-vreemd.html
donderdag 19 juli 2007
En toen werd het ontzettend vreemd...
Als vervolg op mijn post over snelheid, ruimte en tijd (1) volgt nu iets waarmee ik serieus dreig te verdwalen in regionen die zich ver boven mijn intellectuele stand afspelen. Maar wie niet waagt leert nooit iets bij, nietwaar? En naast het feit dat proberen het uit te drukken helpt, is het al voorgekomen dat behulpzame lezers me nog een eindje vooruit helpen. Dus laten we maar eens een beetje zot doen.
Ik begin met een rijdende trein, waarin de wereldkampioen basketball de tijd staat te doden met vingeroefeningen. En zeg dat het één seconde duurt om de bal van zijn hand naar de grond te stuiteren en terug. Dus hebben we nu een afstand (hand tot hand; noem dat “hh”) en we hebben een tijdsverschil (er passeert één seconde voor de bal opnieuw bij de hand is), en dus hebben we een snelheid volgens de formule in die post:
S = dr/dt
Namelijk is de snelheid van de bal gelijk aan hh per seconde. En dus is het 60hh per minuut en 3,600 hh per uur. Einde eerste bedrijf.
We laten onze trein in snel tempo door een station zoeven, en daar op het perron staat op punt B de voltallige ploeg lezers van Speels maar Serieus naar de sporen te kijken. Op het moment dat de trein ons passeert raakt de bal in de trein de bodem: op punt B, dus. Dat wil zeggen dat de bal aan de hand van de speler was op een punt A voor de trein het station binnenreed, en weer ter hoogte van de hand zal komen op een punt C na dat de trein het station weer verlaten heeft.
Ik hoop dat alleen de meest luie, hopeloze lezer afhaakt zonder even te bedenken dat de route die de bal beschrijft van de punten hA – B – hC een driehoekige vorm heeft, met B als naar beneden gerichte punt. Bijgevolg zien de waarnemers op punt B in de formule “S = dr/dt” niet het cijfer “hh/dr”, maar wel het grotere "hAhC/dr" staan. Met een gelijkblijvende noemer (dat is allemaal nog steeds tijdens die ene seconde gebeurd), betekent dat dat zij een basketbal zien met een grotere snelheid dan de speler in de trein ziet. En toch is het dezelfde basketbal in dezelfde seconde!
Dat is iets dat al sinds de tijd van Galileï geen mysterie meer is. Zoals ik schreef in een vroegere post: Galileï wist al dat “gemeenschappelijke beweging” (in casu de beweging van de trein waar de speler zelf op zit) niet wordt waargenomen door de speler (2). Dus, de speler in de trein houdt geen rekening met de beweging van de trein van A naar C, en meet dus enkel de afstand “hh”. Maar de lezers van Speels maar Serieus weten wel wat Galileï ermee te maken heeft, en ze rekenen dus wel de beweging van de trein mee, en dus zien ze een hogere snelheid dan de speler in de trein, voor dezelfde bal. Snelheid is relatief, zoals Galileï al zei, en ze leefden allemaal nog lang en gelukkig. Einde tweede bedrijf.
Onze speler kiest voor een nieuwe carrière en wordt fysicus. In plaats van een basketbal kaatst hij een lichtstraal, in de vorm van één enkel foton, heen en weer tussen een spiegel op de grond in de trein, en een spiegel in zijn hand. Aangezien dat foton sneller gaat dan een basketbal stuitert het op één seconde veel vaker dan één keer. Zeg dat het één seconde duurt om een smurfiljard keer te stuiteren. Dus: de fysicus ziet een bepaalde afstand (dr = een smurfiljard keer hh) en hij ziet een bepaalde tijdsspanne (dt = één seconde), dus (overeenkomstig de formule S = dr/dt): de snelheid van het foton is één smurfiljard keer de lengte hh per seconde.
Intussen zien de lezers – die vragen zich nog steeds op punt B af waarom ze dit artikel eigenlijk lezen – de trein voorbijzoeven, en zij zien het foton de route hA – B – hC volgen. Precies zoals bij de basketbal concluderen ze dat de snelheid van het foton in werkelijkheid één smurfiljard maal de lengte hAhC is. Snelheid is relatief, en dus verwachten ze een hogere snelheid voor licht dat passeert op een voorbijrijdende trein.
Als één van die lezers echter de snelheid van het foton op de trein zou meten, dan zou die 300,000 kilometer per seconde vinden: de lichtsnelheid. Terwijl, als ze zouden meten aan welke snelheid het foton reist, gemeten door de waarnemers op punt B naast de trein, dan vinden ze niet (zoals dat voor de basketbal wel het geval was) “de lichtsnelheid plus de snelheid van de trein”, maar wel “de lichtsnelheid, plus nul komma niks”. Of het foton nu op een rijdende, dan wel stilstaande trein vertrekt, de lichtsnelheid is altijd precies dezelfde!
Dat is zo ontzettend vreemd dat de lezer die dat niet intuïtief aanvoelt zich eens moet afvragen wat hij zou denken indien we hem vertelden dat de snelheid van de basketbal, gemeten op het perron, gelijk was aan de snelheid gemeten in de trein, zelfs als die trein aan 250,000 kilometer per seconde voorbij raast.
Dat zou precies even vreemd zijn als in een auto die tegen 50 per uur frontaal tegen een andere auto botst, en die ook 50 per uur reed, een klap van niet meer dan 50 per uur registreren.
En toch is dat exact wat we vaststellen met de snelheid van het licht (maar niet van de basketbal, en niet van de auto, enzovoort). Als je in een stilstaande auto je lichten aanschakelt, dan schiet dat licht van je weg aan 300,000 km per seconde. En als je auto aan 250,000 kilometer per uur aan het rijden was, en je schakelt je lichten aan, dan zou dat licht zich ook met een snelheid van 300,000 km per seconde van je weg bewegen. Ik hoop dat je het verschrikkelijk weird vindt, want dat is het ook. Als het je niet kan schelen, wel, probeer voetbal, of wielrennen. Maar iedereen die het wel kon schelen, en die fysicus werd om met zijn eigen ogen te zien dat het niet waar was, heeft vervolgens erkend: ja, het is toch waar. Het is honderdduizend keer gemeten en geverifiëerd, en hoe weird het ook is: Het. Is. Toch. Waar.
Bij mijn weten was dit iets waar de fysici zich voor de eerste keer over de kop stonden te krabben tegen het einde van de negentiende eeuw. Het was de eerste keer ook, denk ik, dat de mensheid zich realizeerde dat het universum waarin we leven veel, en veel, en nog een keer veel vreemder is dan we ons inbeeldden. Je weet wel, in die goede oude tijd toen het universum bestond uit een soort vergrote biljartballen, en de natuurkunde nog een tiental problemen op te lossen had, en dan ging het gedaan zijn...
---------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/filosferen-over-ruimte-en-tijd.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/06/niets-nieuws-onder-de-zon.html
Ik begin met een rijdende trein, waarin de wereldkampioen basketball de tijd staat te doden met vingeroefeningen. En zeg dat het één seconde duurt om de bal van zijn hand naar de grond te stuiteren en terug. Dus hebben we nu een afstand (hand tot hand; noem dat “hh”) en we hebben een tijdsverschil (er passeert één seconde voor de bal opnieuw bij de hand is), en dus hebben we een snelheid volgens de formule in die post:
S = dr/dt
Namelijk is de snelheid van de bal gelijk aan hh per seconde. En dus is het 60hh per minuut en 3,600 hh per uur. Einde eerste bedrijf.
We laten onze trein in snel tempo door een station zoeven, en daar op het perron staat op punt B de voltallige ploeg lezers van Speels maar Serieus naar de sporen te kijken. Op het moment dat de trein ons passeert raakt de bal in de trein de bodem: op punt B, dus. Dat wil zeggen dat de bal aan de hand van de speler was op een punt A voor de trein het station binnenreed, en weer ter hoogte van de hand zal komen op een punt C na dat de trein het station weer verlaten heeft.
Ik hoop dat alleen de meest luie, hopeloze lezer afhaakt zonder even te bedenken dat de route die de bal beschrijft van de punten hA – B – hC een driehoekige vorm heeft, met B als naar beneden gerichte punt. Bijgevolg zien de waarnemers op punt B in de formule “S = dr/dt” niet het cijfer “hh/dr”, maar wel het grotere "hAhC/dr" staan. Met een gelijkblijvende noemer (dat is allemaal nog steeds tijdens die ene seconde gebeurd), betekent dat dat zij een basketbal zien met een grotere snelheid dan de speler in de trein ziet. En toch is het dezelfde basketbal in dezelfde seconde!
Dat is iets dat al sinds de tijd van Galileï geen mysterie meer is. Zoals ik schreef in een vroegere post: Galileï wist al dat “gemeenschappelijke beweging” (in casu de beweging van de trein waar de speler zelf op zit) niet wordt waargenomen door de speler (2). Dus, de speler in de trein houdt geen rekening met de beweging van de trein van A naar C, en meet dus enkel de afstand “hh”. Maar de lezers van Speels maar Serieus weten wel wat Galileï ermee te maken heeft, en ze rekenen dus wel de beweging van de trein mee, en dus zien ze een hogere snelheid dan de speler in de trein, voor dezelfde bal. Snelheid is relatief, zoals Galileï al zei, en ze leefden allemaal nog lang en gelukkig. Einde tweede bedrijf.
Onze speler kiest voor een nieuwe carrière en wordt fysicus. In plaats van een basketbal kaatst hij een lichtstraal, in de vorm van één enkel foton, heen en weer tussen een spiegel op de grond in de trein, en een spiegel in zijn hand. Aangezien dat foton sneller gaat dan een basketbal stuitert het op één seconde veel vaker dan één keer. Zeg dat het één seconde duurt om een smurfiljard keer te stuiteren. Dus: de fysicus ziet een bepaalde afstand (dr = een smurfiljard keer hh) en hij ziet een bepaalde tijdsspanne (dt = één seconde), dus (overeenkomstig de formule S = dr/dt): de snelheid van het foton is één smurfiljard keer de lengte hh per seconde.
Intussen zien de lezers – die vragen zich nog steeds op punt B af waarom ze dit artikel eigenlijk lezen – de trein voorbijzoeven, en zij zien het foton de route hA – B – hC volgen. Precies zoals bij de basketbal concluderen ze dat de snelheid van het foton in werkelijkheid één smurfiljard maal de lengte hAhC is. Snelheid is relatief, en dus verwachten ze een hogere snelheid voor licht dat passeert op een voorbijrijdende trein.
Als één van die lezers echter de snelheid van het foton op de trein zou meten, dan zou die 300,000 kilometer per seconde vinden: de lichtsnelheid. Terwijl, als ze zouden meten aan welke snelheid het foton reist, gemeten door de waarnemers op punt B naast de trein, dan vinden ze niet (zoals dat voor de basketbal wel het geval was) “de lichtsnelheid plus de snelheid van de trein”, maar wel “de lichtsnelheid, plus nul komma niks”. Of het foton nu op een rijdende, dan wel stilstaande trein vertrekt, de lichtsnelheid is altijd precies dezelfde!
Dat is zo ontzettend vreemd dat de lezer die dat niet intuïtief aanvoelt zich eens moet afvragen wat hij zou denken indien we hem vertelden dat de snelheid van de basketbal, gemeten op het perron, gelijk was aan de snelheid gemeten in de trein, zelfs als die trein aan 250,000 kilometer per seconde voorbij raast.
Dat zou precies even vreemd zijn als in een auto die tegen 50 per uur frontaal tegen een andere auto botst, en die ook 50 per uur reed, een klap van niet meer dan 50 per uur registreren.
En toch is dat exact wat we vaststellen met de snelheid van het licht (maar niet van de basketbal, en niet van de auto, enzovoort). Als je in een stilstaande auto je lichten aanschakelt, dan schiet dat licht van je weg aan 300,000 km per seconde. En als je auto aan 250,000 kilometer per uur aan het rijden was, en je schakelt je lichten aan, dan zou dat licht zich ook met een snelheid van 300,000 km per seconde van je weg bewegen. Ik hoop dat je het verschrikkelijk weird vindt, want dat is het ook. Als het je niet kan schelen, wel, probeer voetbal, of wielrennen. Maar iedereen die het wel kon schelen, en die fysicus werd om met zijn eigen ogen te zien dat het niet waar was, heeft vervolgens erkend: ja, het is toch waar. Het is honderdduizend keer gemeten en geverifiëerd, en hoe weird het ook is: Het. Is. Toch. Waar.
Bij mijn weten was dit iets waar de fysici zich voor de eerste keer over de kop stonden te krabben tegen het einde van de negentiende eeuw. Het was de eerste keer ook, denk ik, dat de mensheid zich realizeerde dat het universum waarin we leven veel, en veel, en nog een keer veel vreemder is dan we ons inbeeldden. Je weet wel, in die goede oude tijd toen het universum bestond uit een soort vergrote biljartballen, en de natuurkunde nog een tiental problemen op te lossen had, en dan ging het gedaan zijn...
---------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/filosferen-over-ruimte-en-tijd.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/06/niets-nieuws-onder-de-zon.html
woensdag 18 juli 2007
Filosoferen over Ruimte en Tijd
Als je de verslagen leest van waar de hedendaagse fysici mee bezig zijn, dan valt af en toe de uitdrukking “de onredelijke efficientie van de wiskunde”. Daar zijn redenen voor die mijn pet ver te boven gaan, maar je kan ook een beetje zien waar dat over gaat op een zeer simpel niveau.
Neem nu snelheid. Dat heeft de volgende mathematische definitie:
S = dr/dt
Zoals bij een eerdere gelegenheid (1) wijs ik er op dat we ons niet moeten laten afschrikken door een formule van, ocharme, zeven karakters. Bovendien betekent S niets anders dan snelheid, “=” is het “is gelijk aan” teken, en het schuine streepje duidt op de deling. “r” betekent “ruimte” en “t” betekent “tijd”. Zeg nu zelf, dat is allemaal nog normaal Nederlands, alleen een beetje verkort.
De enige term waarmee werelden van wiskundige betekenis opengaan is de term “d”, maar in deze context hebben we zelfs dat allemaal niet nodig. Het is de “d” van “difference”; van “verschil”. Dus wat er staat, véél korter dan in al deze woorden, is dat snelheid een verschil in ruimte (in de volksmond “afstand” genaamd) is, gedeeld door een verschil in tijd.
En dat is ook zo! Voor mensen met een beetje gevoel voor wiskunde is dat even triviaal als ademen. Maar mensen zoals ik verbazen zich eindeloos over hoe we zomaar twee totaal verschillende dingen onder één noemer brengen. Zonder dat we met de vermenging van beide in de grootst mogelijke kletskoek terechtkomen, maar integendeel in een uiterst efficiënte systeem om mee te werken. De fietser reist aan 20 kilometer per uur? Uitstekend, na één uur heeft hij 20 km gedaan, als we hem na 2 uur dringend nodig hebben moeten we hem 40 km verder zoeken, en iedereen kan meteen uitrekenen waar hij zit na om het even welk aantal uren.
En dat is wiskunde! Als de snelheid gegeven is, en de afstand wordt gevraagd voor een gegeven tijdsverloop, dan is het algebra van de allersimpelste soort om van de formule te maken:
S * dt = dr
En... de uitkomst zal juist zijn! De berekende, voorspelde uitkomst (dr) zal overeenkomen met waar de fietser zich werkelijk bevindt na een gespecifiëerd aantal uren (dt), tenminste, als de opgegeven snelheid (S) inderdaad de snelheid is waarmee hij reist.
Maar laat me dan nog eens iets proberen. Op basis van dezelfde algebra van het allersimpelste niveau krijg ik:
dt = dr/S
Is dat nu niet vreemd? Welke lezer heeft zich nooit vragen gesteld als “wat is tijd”? Zowel in de fysica als in de filosofie wordt deze vraag tot de allergrootste kwesties gerekend. En hier, op het allersimpelste niveau, hebben we zomaar een formule die ons daar antwoord op geeft! Tijd, zegt de formule, of beter gezegd, een tijdsverschil, en dus het verlopen van de tijd, dat is eigenlijk een ruimtelijk verschil, gedeeld door een snelheid.
Kunnen we daar niet meteen een touw aan vastknopen? Geeft niet, soms moeten we ergens over slapen voor we er duidelijkheid in zien. Wat mij onmiddellijk opviel was iets dat ik een hele tijd geleden in een postje had geschreven (2). Tijd is iets dat we niet kunnen uitdrukken zonder beroep te doen op ruimte, terwijl het omgekeerde wel kan. Bijvoorbeeld, een uurwerk met wijzers is iets waarop we weliswaar beweren “tijd” af te lezen, maar waarop we in werkelijkheid alleen maar een verandering in de ruimte (dr!) zien van een stel wijzers (waarbij we de snelheid (S!) als bekend veronderstellen). “Tijdsverloop”, is een “ruimtelijk verschil”, gedeeld door een “snelheid”! "dt = dr/S"! En dat geldt voor alle klokken, ongeacht of ze nu werken met wijzertjes of cijfertjes, of slingers, ja, zelfs met een koekoek. Ze hebben achter het scherm allemaal een mechanisme dat zo nauwkeurig mogelijk een bepaalde snelheid vastlegt, en vervolgens uit de afstanden die het mechanisme aflegt afleidt hoeveel tijd er verlopen is.
Is dat nu niet vreemd?
Volgens Plato begint filosofie met verwondering. Er zullen een hoop mensen zijn die zich haarkrabbend zitten af te vragen: waar hééft hij het in godsnaam over? Het is best mogelijk dat ik er (voor sommigen, tenminste) niet in slaag mijn verwondering te laten zien. Maar zelf kan ik me eindeloos verwonderen over hoe “tijd” (of misschien beter gezegd: ons meten van tijd) niets anders is dan een operatie in de ruimte. En nu zit ik me eindeloos te verwonderen over hoe je dat mirakel op mathematisch zeer simpele wijze afleest uit een al even simpele formule uit de fysica. Natuurlijk, als de fysici zelf zich verwonderen over die “onredelijke efficiëntie van de wiskunde”, dan gaat het om voorbeelden die op de schaal van gesofisticeerdheid ver, ver boven de schaal van Speels maar Serieus liggen. Maar het feit dat je even contact voelt alleen al is voor mij genoeg om er voor naar naar de horizon te gaan staren...
------------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/02/wiskunde-wat-valt-het-snelst.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/03/ruimte-en-tijd.html
Neem nu snelheid. Dat heeft de volgende mathematische definitie:
S = dr/dt
Zoals bij een eerdere gelegenheid (1) wijs ik er op dat we ons niet moeten laten afschrikken door een formule van, ocharme, zeven karakters. Bovendien betekent S niets anders dan snelheid, “=” is het “is gelijk aan” teken, en het schuine streepje duidt op de deling. “r” betekent “ruimte” en “t” betekent “tijd”. Zeg nu zelf, dat is allemaal nog normaal Nederlands, alleen een beetje verkort.
De enige term waarmee werelden van wiskundige betekenis opengaan is de term “d”, maar in deze context hebben we zelfs dat allemaal niet nodig. Het is de “d” van “difference”; van “verschil”. Dus wat er staat, véél korter dan in al deze woorden, is dat snelheid een verschil in ruimte (in de volksmond “afstand” genaamd) is, gedeeld door een verschil in tijd.
En dat is ook zo! Voor mensen met een beetje gevoel voor wiskunde is dat even triviaal als ademen. Maar mensen zoals ik verbazen zich eindeloos over hoe we zomaar twee totaal verschillende dingen onder één noemer brengen. Zonder dat we met de vermenging van beide in de grootst mogelijke kletskoek terechtkomen, maar integendeel in een uiterst efficiënte systeem om mee te werken. De fietser reist aan 20 kilometer per uur? Uitstekend, na één uur heeft hij 20 km gedaan, als we hem na 2 uur dringend nodig hebben moeten we hem 40 km verder zoeken, en iedereen kan meteen uitrekenen waar hij zit na om het even welk aantal uren.
En dat is wiskunde! Als de snelheid gegeven is, en de afstand wordt gevraagd voor een gegeven tijdsverloop, dan is het algebra van de allersimpelste soort om van de formule te maken:
S * dt = dr
En... de uitkomst zal juist zijn! De berekende, voorspelde uitkomst (dr) zal overeenkomen met waar de fietser zich werkelijk bevindt na een gespecifiëerd aantal uren (dt), tenminste, als de opgegeven snelheid (S) inderdaad de snelheid is waarmee hij reist.
Maar laat me dan nog eens iets proberen. Op basis van dezelfde algebra van het allersimpelste niveau krijg ik:
dt = dr/S
Is dat nu niet vreemd? Welke lezer heeft zich nooit vragen gesteld als “wat is tijd”? Zowel in de fysica als in de filosofie wordt deze vraag tot de allergrootste kwesties gerekend. En hier, op het allersimpelste niveau, hebben we zomaar een formule die ons daar antwoord op geeft! Tijd, zegt de formule, of beter gezegd, een tijdsverschil, en dus het verlopen van de tijd, dat is eigenlijk een ruimtelijk verschil, gedeeld door een snelheid.
Kunnen we daar niet meteen een touw aan vastknopen? Geeft niet, soms moeten we ergens over slapen voor we er duidelijkheid in zien. Wat mij onmiddellijk opviel was iets dat ik een hele tijd geleden in een postje had geschreven (2). Tijd is iets dat we niet kunnen uitdrukken zonder beroep te doen op ruimte, terwijl het omgekeerde wel kan. Bijvoorbeeld, een uurwerk met wijzers is iets waarop we weliswaar beweren “tijd” af te lezen, maar waarop we in werkelijkheid alleen maar een verandering in de ruimte (dr!) zien van een stel wijzers (waarbij we de snelheid (S!) als bekend veronderstellen). “Tijdsverloop”, is een “ruimtelijk verschil”, gedeeld door een “snelheid”! "dt = dr/S"! En dat geldt voor alle klokken, ongeacht of ze nu werken met wijzertjes of cijfertjes, of slingers, ja, zelfs met een koekoek. Ze hebben achter het scherm allemaal een mechanisme dat zo nauwkeurig mogelijk een bepaalde snelheid vastlegt, en vervolgens uit de afstanden die het mechanisme aflegt afleidt hoeveel tijd er verlopen is.
Is dat nu niet vreemd?
Volgens Plato begint filosofie met verwondering. Er zullen een hoop mensen zijn die zich haarkrabbend zitten af te vragen: waar hééft hij het in godsnaam over? Het is best mogelijk dat ik er (voor sommigen, tenminste) niet in slaag mijn verwondering te laten zien. Maar zelf kan ik me eindeloos verwonderen over hoe “tijd” (of misschien beter gezegd: ons meten van tijd) niets anders is dan een operatie in de ruimte. En nu zit ik me eindeloos te verwonderen over hoe je dat mirakel op mathematisch zeer simpele wijze afleest uit een al even simpele formule uit de fysica. Natuurlijk, als de fysici zelf zich verwonderen over die “onredelijke efficiëntie van de wiskunde”, dan gaat het om voorbeelden die op de schaal van gesofisticeerdheid ver, ver boven de schaal van Speels maar Serieus liggen. Maar het feit dat je even contact voelt alleen al is voor mij genoeg om er voor naar naar de horizon te gaan staren...
------------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/02/wiskunde-wat-valt-het-snelst.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/03/ruimte-en-tijd.html
dinsdag 17 juli 2007
De Wet van Parkinson
Ik heb een theorie die zegt dat Godfried Bomans zich stilistisch sterk liet inspireren door Parkinson: in het midden van de twintigste eeuw uitvinder van de gelijknamige wet. In een stijl die variëert tussen parodie, ironie, sarcasme en pure slapstick neemt Parkinson kleine en grote hebbelijkheden van de menselijke soort op de korrel, en vaak lig je al minuten slap van het lachen om zo veel absurde humor, voor je begint te beseffen dat het eigenlijk bloedserieus is.
De eerste wet – ook genaamd DE wet – van Parkinson zegt dat de hoeveelheid werk die voor een bepaalde taak nodig is rechtstreeks afhangt van de hoeveelheid tijd die er voor beschikbaar is. Dat is alvast boeiend, omdat we dat gewoonlijk, en met de grootste vanzelfsprekendheid, anders zien. “Veel werk => veel tijd” en “weinig werk => weinig tijd”, en niet omgekeerd.
Maar, zegt Parkinson, beschouw het verschil tussen twee kaartjes die hier gearriveerd zijn. Het eerste komt van mijn vriend de CEO van zijn zelf opgericht informatica bedrijfje, en zegt: gefeliciteerd met de geboorte van Thomas, John. Ik was blij en vereerd dat John, vele jaren geleden één van mijn favoriete filosofievrienden, de gebeurtenis belangrijk genoeg heeft gevonden om er 38 seconden zéér kostbare tijd aan te besteden.
Het andere kaartje ging van “Liefste Koen en Raïs en Sarah en Thomas. Enzovoort enzovoort enzovoort, drie kantjes en een half lang, en getekend door Nonkel Odilon en Tante Eulalie, en verder nog de hond, de kat, de twee parkieten, de hamster en de goudvis, allemaal bij naam.
En, gaat Parkinson verder, daarmee is gepaard gegaan “een verwoede jacht op de schrijfbril”, een zware worsteling met de formulering van al die gelukwensen en levenswijshedelijke beschouwingen, een diepzinnige beslissing over het prentje op de kaart, het formaat van de enveloppe en de vorm en kleur van de postzegel. Ja, er kan gemakkelijk een hele dag voor nodig geweest zijn!
Nu zou dat allemaal heel weinig belang hebben, als dat niet ook de ijzeren wet van de administraties aller landen was. Er is een bepaalde kwestie, iemand schrijft een nota, iemand voegt er commentaren aan toe, iemand puurt er een voorstel uit, vier anderen werken het voorstel uit, wijzigingen worden voorgesteld, fouten verbeterd, diplomatieke wegen bewandeld en ’s avonds gaat iedereen naar huis, na een zware dag werken aan iets dat door één persoon in zijn eentje ook wel kon gedaan worden. Eerlijk gezegd, ik denk dat als je je hier niet iets bij kan voorstellen, je nog niet in een grote organisatie gewerkt hebt.
En toen waren er nog niet eens IT-departementen.
Maar aangenomen dat je vindt dat ik niet alleen overdrijf (ik geef het toe! Het heet “een stijlfiguur”) maar gewoon (samen met Parkinson) de boel bedonder, Parkinson geeft ook nog een hoop cijfers. Die hebben ongeveer de volgende vorm. Voor een serie jaartallen geeft hij het effectief aan schepen van de Britse vloot (remember, in die dagen stelde dat ook nog iets voor) en het effectief van het aantal administratieve ambtenaren dat die vloot ondersteunt. Doorheen de jaren stijgt het aantal ambtenaren om de vergelijking met de entropiewet in herinnering te brengen, terwijl het aantal schepen op en neer fluctueert met de oorlogen en vredes die we van de Europese geschiedenis kennen.
Dus zal er toch wel iets van waar zijn, nietwaar? Zelfs als ik rekening houd met de mogelijkheid dat ik teveel op zoek ben naar de aap in de mens (en dus overal om me heen probeer niet de menselijke samenleving te zien, maar wel de Zoo), dan nog zie je aan kleine, dagdagelijkse dingen dat De Wet zeer vaak van toepassing is. Zo heb ik me jarenlang afgevraagd waarom ik me aan het volgende regeltje hield: Als je de keuze hebt tussen aanschuiven in verschillende rijen, kies dan de rij met het minste ouders met kinderen. (En daarna het kleinste aantal gepensioneerden, maar na het minste kinderen.)
De reden is, vanzelfsprekend, dat ik daarmee in de snelst vorderende rijen terecht kom en blijf komen. Maar de vraag is: hoe komt dat? En het antwoord, zo viel me op een dag in, is De Wet en niets anders dan De Wet. Mensen die met kinderen staan aan te schuiven zijn waarschijnlijk niet bezig hun kostbare minuten middagpauze te spenderen, en dus hebben ze veel tijd, en dus vraagt het afrekenen bij de kassa van een supermarkt veel tijd.
Alomtegenwoordig, gewoon, die Wet.
De eerste wet – ook genaamd DE wet – van Parkinson zegt dat de hoeveelheid werk die voor een bepaalde taak nodig is rechtstreeks afhangt van de hoeveelheid tijd die er voor beschikbaar is. Dat is alvast boeiend, omdat we dat gewoonlijk, en met de grootste vanzelfsprekendheid, anders zien. “Veel werk => veel tijd” en “weinig werk => weinig tijd”, en niet omgekeerd.
Maar, zegt Parkinson, beschouw het verschil tussen twee kaartjes die hier gearriveerd zijn. Het eerste komt van mijn vriend de CEO van zijn zelf opgericht informatica bedrijfje, en zegt: gefeliciteerd met de geboorte van Thomas, John. Ik was blij en vereerd dat John, vele jaren geleden één van mijn favoriete filosofievrienden, de gebeurtenis belangrijk genoeg heeft gevonden om er 38 seconden zéér kostbare tijd aan te besteden.
Het andere kaartje ging van “Liefste Koen en Raïs en Sarah en Thomas. Enzovoort enzovoort enzovoort, drie kantjes en een half lang, en getekend door Nonkel Odilon en Tante Eulalie, en verder nog de hond, de kat, de twee parkieten, de hamster en de goudvis, allemaal bij naam.
En, gaat Parkinson verder, daarmee is gepaard gegaan “een verwoede jacht op de schrijfbril”, een zware worsteling met de formulering van al die gelukwensen en levenswijshedelijke beschouwingen, een diepzinnige beslissing over het prentje op de kaart, het formaat van de enveloppe en de vorm en kleur van de postzegel. Ja, er kan gemakkelijk een hele dag voor nodig geweest zijn!
Nu zou dat allemaal heel weinig belang hebben, als dat niet ook de ijzeren wet van de administraties aller landen was. Er is een bepaalde kwestie, iemand schrijft een nota, iemand voegt er commentaren aan toe, iemand puurt er een voorstel uit, vier anderen werken het voorstel uit, wijzigingen worden voorgesteld, fouten verbeterd, diplomatieke wegen bewandeld en ’s avonds gaat iedereen naar huis, na een zware dag werken aan iets dat door één persoon in zijn eentje ook wel kon gedaan worden. Eerlijk gezegd, ik denk dat als je je hier niet iets bij kan voorstellen, je nog niet in een grote organisatie gewerkt hebt.
En toen waren er nog niet eens IT-departementen.
Maar aangenomen dat je vindt dat ik niet alleen overdrijf (ik geef het toe! Het heet “een stijlfiguur”) maar gewoon (samen met Parkinson) de boel bedonder, Parkinson geeft ook nog een hoop cijfers. Die hebben ongeveer de volgende vorm. Voor een serie jaartallen geeft hij het effectief aan schepen van de Britse vloot (remember, in die dagen stelde dat ook nog iets voor) en het effectief van het aantal administratieve ambtenaren dat die vloot ondersteunt. Doorheen de jaren stijgt het aantal ambtenaren om de vergelijking met de entropiewet in herinnering te brengen, terwijl het aantal schepen op en neer fluctueert met de oorlogen en vredes die we van de Europese geschiedenis kennen.
Dus zal er toch wel iets van waar zijn, nietwaar? Zelfs als ik rekening houd met de mogelijkheid dat ik teveel op zoek ben naar de aap in de mens (en dus overal om me heen probeer niet de menselijke samenleving te zien, maar wel de Zoo), dan nog zie je aan kleine, dagdagelijkse dingen dat De Wet zeer vaak van toepassing is. Zo heb ik me jarenlang afgevraagd waarom ik me aan het volgende regeltje hield: Als je de keuze hebt tussen aanschuiven in verschillende rijen, kies dan de rij met het minste ouders met kinderen. (En daarna het kleinste aantal gepensioneerden, maar na het minste kinderen.)
De reden is, vanzelfsprekend, dat ik daarmee in de snelst vorderende rijen terecht kom en blijf komen. Maar de vraag is: hoe komt dat? En het antwoord, zo viel me op een dag in, is De Wet en niets anders dan De Wet. Mensen die met kinderen staan aan te schuiven zijn waarschijnlijk niet bezig hun kostbare minuten middagpauze te spenderen, en dus hebben ze veel tijd, en dus vraagt het afrekenen bij de kassa van een supermarkt veel tijd.
Alomtegenwoordig, gewoon, die Wet.
maandag 16 juli 2007
Het Falen van de "Hogere Machten"
Als we terugdenken aan de post over Lee Smolin (1), en we kijken naar een aantal onwaarschijnlijk “toevallige” eigenschappen die ons universum heeft, en moet hebben om leven mogelijk te maken, dan dringt zich één conclusie op. Het lijkt er op, zonder de minste ironie, dat het universum is uitgetekend om leven mogelijk te maken! Het lijkt er zelfs heel sterk op.
Dus is de vraag hoe dat zou kunnen komen. Toeval? In vergelijking hiermee is de kans dat je de lotto wint zo groot als het Fort van Breendonk. Hogere machten? Dat is natuurlijk fijn als je je probleem een naam wil geven (“de Grote Kabouter heeft het allemaal zo in elkaar gezet”), maar behalve ruzies over of die hogere macht nu Quetzàcoatl heet, dan wel Odin, Vishnu of whatever kan je er alleen nog wat mensen levend om verbranden, en daarmee is intellectueel gesproken de koek op.
Dat is krachtige taal, maar dat is tegelijk ook heel makkelijk in te zien. Dus laten we dat proberen.
Een belangrijk principe uit de kennisfilosofie is dat uitspraken, om betekenis te hebben, een risico moeten lopen dat ze fout zijn. Mijn favoriet voorbeeld is de “voorspelling” dat het morgen ofwel zal regenen, ofwel niet zal regenen. Dat is een “voorspelling” waarmee ik zeker zal gelijk krijgen, en dat soort voorspellingen kan ik maken voor jaren in de toekomst! Maar alle spotternij op een stokje, iedereen ziet meteen in dat de uitspraak zo algemeen is, dat ze nooit fout kan zijn, en daarom niets toevoegt. Een beetje zoals de astrologie, zeg maar: “uw horoscoop”.
In de “wetenschap” is dit ongeveer het laatste waar we naar op zoek zijn, samen met het geheim van de eenhoorn. Herinner je, bijvoorbeeld, mijn verhaal van lang geleden over de kosmologie (2). Daar was de vraag hoe het kwam dat alle melkwegen die we waarnemen uit elkaar weg lijken te bewegen, en wel met een grotere snelheid naarmate ze zich al verder uit elkaar bevonden. De theorie die er al snel bijhoorde was de theorie van een explosie: de Big Bang. Die werd erg serieus genomen vanaf het moment dat er uitspraken bestonden van de vorm “als dat waar is, dan moeten we zus en zo kunnen waarnemen (waarbij “zus en zo” heel erg specifieke en waarneembare dingen zijn), en anders is het niet waar.
Natuurlijk wordt een theorie pas echt serieus genomen wanneer ze voor dat soort tests ook slagen, maar als ze die voorafgaande, “betekenistest” niet ook passeren, dan wordt er niet eens naar gekeken.
En dat is het droeve lot van al die “hogere machten” theorieën, in de kosmologie even goed als in de biologie. Want zeg nu zelf, als je ergens een verklaring voor nodig hebt, en je zegt “God heeft het zo in elkaar gezet”... Wat is dan het verschil met “de dondergod is de oorzaak van de donder”? En wat is het verschil met “de grote kabouter heeft het zo in elkaar gezet”, of “de God van de Vikings heeft het zo in elkaar gezet”?
Alleen al op dit niveau voegt de uitspraak niets toe - maar er is meer. Er is ook geen verschil met mijn favoriete “dat het morgen ofwel zal regenen, ofwel niet zal regenen”. Immers, beschouw een willekeurig probleem. Als je het oplost met “God heeft het gedaan”, dan moet je je ook eens afvragen wat je zou gezegd hebben als je precies het omgekeerde had vastgesteld? We hebben, bijvoorbeeld, een kosmische achtergrondstraling, en die bedraagt 3 graden Kelvin. Wat is daar de oorzaak van? God heeft het gedaan. En als het nu eens vijf graden Kelvin was geweest? Dan had God het ook gedaan! En ook bij 10 graden, en 250 graden, en bij zes miljoen graden had je nog altijd kunnen beweren: God heeft het zo in elkaar gezet. Je zal dat altijd kunnen beweren, want het is nooit fout.
Maar juist daarom, zoals “dat het morgen ofwel zal regenen, ofwel niet zal regenen” wordt het ook niet serieus genomen. Ik zie heel vaak gelovige fundamentalisten heel verongelijkt doen over hoe de “wetenschap” (uitgerekend hun) God niet serieus neemt, maar ik heb er nog nooit één gezien die op dit punt kan antwoorden.
Terwijl de Big Bang theorie had gezegd: als deze theorie waar is, dan moet die straling bij drie kelvin liggen. Misschien twee en een beetje; misschien dicht bij drie, maar liever geen acht of tien en in geen geval enkele honderden, duizenden of meer. Want dan is de theorie niet waar.
Dat is toch een stuk overtuigender dan wanneer het altijd juist is, nietwaar? Laat staan dat “wetenschappelijke” uitspraken daarmee een doelwit bieden voor wetenschappelijke concurrenten die willen controleren of de theorieën wel waar zijn. Onze fundamentalisten lopen wel vaak te mokken over wetenschap die altijd maar zijn gelijk loopt te herhalen, maar de grote wetenschappelijke prestaties zijn in werkelijkheid altijd spectaculaire weerleggingen van wat “algemeen bekend was” geweest.
Natuurlijk, als antwoord op de vraag die Smolin ons daar voorschotelt zijn we hiermee geen stap vooruit geraakt. Misschien lukt het me nog wel daar ook nog iets over te zeggen.
--------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/vragen-allemaal-vragen.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/01/kosmologie-een-anecdote.html
Dus is de vraag hoe dat zou kunnen komen. Toeval? In vergelijking hiermee is de kans dat je de lotto wint zo groot als het Fort van Breendonk. Hogere machten? Dat is natuurlijk fijn als je je probleem een naam wil geven (“de Grote Kabouter heeft het allemaal zo in elkaar gezet”), maar behalve ruzies over of die hogere macht nu Quetzàcoatl heet, dan wel Odin, Vishnu of whatever kan je er alleen nog wat mensen levend om verbranden, en daarmee is intellectueel gesproken de koek op.
Dat is krachtige taal, maar dat is tegelijk ook heel makkelijk in te zien. Dus laten we dat proberen.
Een belangrijk principe uit de kennisfilosofie is dat uitspraken, om betekenis te hebben, een risico moeten lopen dat ze fout zijn. Mijn favoriet voorbeeld is de “voorspelling” dat het morgen ofwel zal regenen, ofwel niet zal regenen. Dat is een “voorspelling” waarmee ik zeker zal gelijk krijgen, en dat soort voorspellingen kan ik maken voor jaren in de toekomst! Maar alle spotternij op een stokje, iedereen ziet meteen in dat de uitspraak zo algemeen is, dat ze nooit fout kan zijn, en daarom niets toevoegt. Een beetje zoals de astrologie, zeg maar: “uw horoscoop”.
In de “wetenschap” is dit ongeveer het laatste waar we naar op zoek zijn, samen met het geheim van de eenhoorn. Herinner je, bijvoorbeeld, mijn verhaal van lang geleden over de kosmologie (2). Daar was de vraag hoe het kwam dat alle melkwegen die we waarnemen uit elkaar weg lijken te bewegen, en wel met een grotere snelheid naarmate ze zich al verder uit elkaar bevonden. De theorie die er al snel bijhoorde was de theorie van een explosie: de Big Bang. Die werd erg serieus genomen vanaf het moment dat er uitspraken bestonden van de vorm “als dat waar is, dan moeten we zus en zo kunnen waarnemen (waarbij “zus en zo” heel erg specifieke en waarneembare dingen zijn), en anders is het niet waar.
Natuurlijk wordt een theorie pas echt serieus genomen wanneer ze voor dat soort tests ook slagen, maar als ze die voorafgaande, “betekenistest” niet ook passeren, dan wordt er niet eens naar gekeken.
En dat is het droeve lot van al die “hogere machten” theorieën, in de kosmologie even goed als in de biologie. Want zeg nu zelf, als je ergens een verklaring voor nodig hebt, en je zegt “God heeft het zo in elkaar gezet”... Wat is dan het verschil met “de dondergod is de oorzaak van de donder”? En wat is het verschil met “de grote kabouter heeft het zo in elkaar gezet”, of “de God van de Vikings heeft het zo in elkaar gezet”?
Alleen al op dit niveau voegt de uitspraak niets toe - maar er is meer. Er is ook geen verschil met mijn favoriete “dat het morgen ofwel zal regenen, ofwel niet zal regenen”. Immers, beschouw een willekeurig probleem. Als je het oplost met “God heeft het gedaan”, dan moet je je ook eens afvragen wat je zou gezegd hebben als je precies het omgekeerde had vastgesteld? We hebben, bijvoorbeeld, een kosmische achtergrondstraling, en die bedraagt 3 graden Kelvin. Wat is daar de oorzaak van? God heeft het gedaan. En als het nu eens vijf graden Kelvin was geweest? Dan had God het ook gedaan! En ook bij 10 graden, en 250 graden, en bij zes miljoen graden had je nog altijd kunnen beweren: God heeft het zo in elkaar gezet. Je zal dat altijd kunnen beweren, want het is nooit fout.
Maar juist daarom, zoals “dat het morgen ofwel zal regenen, ofwel niet zal regenen” wordt het ook niet serieus genomen. Ik zie heel vaak gelovige fundamentalisten heel verongelijkt doen over hoe de “wetenschap” (uitgerekend hun) God niet serieus neemt, maar ik heb er nog nooit één gezien die op dit punt kan antwoorden.
Terwijl de Big Bang theorie had gezegd: als deze theorie waar is, dan moet die straling bij drie kelvin liggen. Misschien twee en een beetje; misschien dicht bij drie, maar liever geen acht of tien en in geen geval enkele honderden, duizenden of meer. Want dan is de theorie niet waar.
Dat is toch een stuk overtuigender dan wanneer het altijd juist is, nietwaar? Laat staan dat “wetenschappelijke” uitspraken daarmee een doelwit bieden voor wetenschappelijke concurrenten die willen controleren of de theorieën wel waar zijn. Onze fundamentalisten lopen wel vaak te mokken over wetenschap die altijd maar zijn gelijk loopt te herhalen, maar de grote wetenschappelijke prestaties zijn in werkelijkheid altijd spectaculaire weerleggingen van wat “algemeen bekend was” geweest.
Natuurlijk, als antwoord op de vraag die Smolin ons daar voorschotelt zijn we hiermee geen stap vooruit geraakt. Misschien lukt het me nog wel daar ook nog iets over te zeggen.
--------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/vragen-allemaal-vragen.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/01/kosmologie-een-anecdote.html
zondag 15 juli 2007
Vragen... Allemaal Vragen...
Sinds ik een tijdje geleden de vraag “Waarom is het Universum interessant?” bij de grote vragen van de filosofie rangschikte (1), ben ik nog eens in het boek gaan lezen waar ik die vraag had uitgehaald. In The Life of the Cosmos (1,997) filosofeert Lee Smolin over het ongelofelijk ongerijmde van het feit dat er sterren bestaan. Zonder sterren (in casu de zon) zou er geen leven op Aarde kunnen zijn. En tegelijk zit het universum vol sterren (2), met vele, vele miljarden tegelijk. Dat is evenwel absoluut niet vanzelfsprekend, maar wel integendeel. Om maar één voorbeeld te noemen, na de Big Bang was er een soort nevel van protonen, en die hadden een zekere massa, en dus ondervonden ze zwaartekracht.
Zonder zwaartekracht hadden ze nooit in de soort nevels kunnen clusteren waaruit ze nog later tot sterren ontvlamden (3). Maar tegelijk is die zwaartekracht uiterst, uiterst miniem. Smolin vermeldt een getal van een nul, gevolgd door 38 nullen na de komma. Dat is een getal dat zo “belachelijk klein” is dat je op het eerste zicht zal denken dat het wel niet veel verschil zou gemaakt hebben als het 37 of zelfs 36 nullen waren geweest. Zwak blijft zwak, nietwaar?
Maar het is wel degelijk belangrijk, want als de protonen inderdaad een zwaartekracht hadden uitgeoefend die tien keer sterker was dan wat het in werkelijkheid is, dan zou dat maken dat er heel veel minder nodig waren om de ophopende gaswolken tot sterren te doen verbranden. En dan zouden er veel minder protonen in die sterren zitten, en aangezien de voorraad protonen ook de voorraad brandstof vertegenwoordigt, zou dat maken dat sterren veel minder lang leefden. Om precies te zijn zouden de sterren, voor een tien keer sterkere zwaartekracht, duizend keer korter leven. Dus als een typische ster nu 10 miljard jaar leeft, dan zou het met 37 nullen na de komma 10 miljoen jaar zijn, en met 36 nullen na de komma zou het 10,000 jaar zijn.
En aangezien we weten dat het leven op Aarde na het ontstaan van het zonnestelsel een miljard jaar heeft nodig gehad om tot stand te komen – wel, wat denk je zelf?
De kracht van de gravitatie tussen protonen is iets dat we enkel kennen omdat we het kunnen meten. We hebben er geen flauw benul van waarom die kracht uitgerekend die sterkte heeft, alle 38 nullen na de komma, en niemand weet een antwoord op de vraag of het niet evengoed 37 of 36 nullen hadden geweest kunnen zijn. Alleen zouden die kleine verschillen enorme gevolgen gehad hebben. En het wil toch maar lukken dat juist met de waarde die ze werkelijk hebben de protonen het soort sterren maken die op hun beurt tot leven kunnen leiden.
Van dat soort stoten geeft hij verschillende voorbeelden. We weten niet waarom de bouwstenen van de atomen (protonen en neutronen en electronen) de massa’s hebben die ze hebben, maar indien ze zelfs maar licht andere verhoudingen hadden vertoond, dan hadden sterren (en dus leven, en dus wij) niet kunnen ontstaan. En zo is er ook nog de “cosmologische constante” en er is de “zwakke kernkracht” en er zijn er nog meer, en telkens krijgen we een soortgelijk effect. Al die parameters hebben heel preciese waarden, die vaak enorm ver uit elkaar liggen. We hebben geen enkele theoretische reden, dus geen enkel begrip, waarom die waarden uitgerekend zo groot zijn als ze in werkelijkheid zijn. En tenslotte blijkt ook steeds weer dat slechts lichte (vaak minuscule) verschillen in die waarden, sterren in het algemeen, en leven in het bijzonder, onmogelijk zou maken.
Straf, toch?
-----------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/05/overzicht-der-overzichten.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/11/zandkorrels-of-sterren.html
(3) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/03/wij-zijn-sterrenstof.html
Zonder zwaartekracht hadden ze nooit in de soort nevels kunnen clusteren waaruit ze nog later tot sterren ontvlamden (3). Maar tegelijk is die zwaartekracht uiterst, uiterst miniem. Smolin vermeldt een getal van een nul, gevolgd door 38 nullen na de komma. Dat is een getal dat zo “belachelijk klein” is dat je op het eerste zicht zal denken dat het wel niet veel verschil zou gemaakt hebben als het 37 of zelfs 36 nullen waren geweest. Zwak blijft zwak, nietwaar?
Maar het is wel degelijk belangrijk, want als de protonen inderdaad een zwaartekracht hadden uitgeoefend die tien keer sterker was dan wat het in werkelijkheid is, dan zou dat maken dat er heel veel minder nodig waren om de ophopende gaswolken tot sterren te doen verbranden. En dan zouden er veel minder protonen in die sterren zitten, en aangezien de voorraad protonen ook de voorraad brandstof vertegenwoordigt, zou dat maken dat sterren veel minder lang leefden. Om precies te zijn zouden de sterren, voor een tien keer sterkere zwaartekracht, duizend keer korter leven. Dus als een typische ster nu 10 miljard jaar leeft, dan zou het met 37 nullen na de komma 10 miljoen jaar zijn, en met 36 nullen na de komma zou het 10,000 jaar zijn.
En aangezien we weten dat het leven op Aarde na het ontstaan van het zonnestelsel een miljard jaar heeft nodig gehad om tot stand te komen – wel, wat denk je zelf?
De kracht van de gravitatie tussen protonen is iets dat we enkel kennen omdat we het kunnen meten. We hebben er geen flauw benul van waarom die kracht uitgerekend die sterkte heeft, alle 38 nullen na de komma, en niemand weet een antwoord op de vraag of het niet evengoed 37 of 36 nullen hadden geweest kunnen zijn. Alleen zouden die kleine verschillen enorme gevolgen gehad hebben. En het wil toch maar lukken dat juist met de waarde die ze werkelijk hebben de protonen het soort sterren maken die op hun beurt tot leven kunnen leiden.
Van dat soort stoten geeft hij verschillende voorbeelden. We weten niet waarom de bouwstenen van de atomen (protonen en neutronen en electronen) de massa’s hebben die ze hebben, maar indien ze zelfs maar licht andere verhoudingen hadden vertoond, dan hadden sterren (en dus leven, en dus wij) niet kunnen ontstaan. En zo is er ook nog de “cosmologische constante” en er is de “zwakke kernkracht” en er zijn er nog meer, en telkens krijgen we een soortgelijk effect. Al die parameters hebben heel preciese waarden, die vaak enorm ver uit elkaar liggen. We hebben geen enkele theoretische reden, dus geen enkel begrip, waarom die waarden uitgerekend zo groot zijn als ze in werkelijkheid zijn. En tenslotte blijkt ook steeds weer dat slechts lichte (vaak minuscule) verschillen in die waarden, sterren in het algemeen, en leven in het bijzonder, onmogelijk zou maken.
Straf, toch?
-----------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/05/overzicht-der-overzichten.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/11/zandkorrels-of-sterren.html
(3) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/03/wij-zijn-sterrenstof.html
Flesje
Toen peuter Sarah zag dat baby Thomas een tussendoorflesje kreeg raakte ze echt van streek. Ze is normaal gemakkelijk te troosten, en nu was dat eigenlijk nog zo, maar deze keer was het toch veel moeilijker dan anders. Hoewel ik het flesje gaf was ze boos op mijn vrouw, en een beetje later kwam ze heel nadrukkelijk met mij spelen, en weigerde ze het spel uit te breiden naar haar.
Het is gemakkelijk als volwassene je te ergeren aan het "lastige" gedrag van je kind, en aan hoeveel aandacht ze nodig hebben. Maar als je je even probeert in te denken hoe het er voor zo'n kleine kabouter uitziet, dan krijg je toch wel echt medelijden.
Voor peuter Sarah moeten er momenteel enorme scheuren in het universum zitten. Haar hele leven lang waren er mama en papa en flesjes en dodo en spelen. Vanaf een bepaald moment wou mama haar minder en minder pakken: maar het concept van zwangere buiken konden we haar niet uitleggen. Daarna was er het ontzettende over en weer gerij tussen crèches, grootouders en het ziekenhuis, waar mama ineens de hele tijd zo'n klein mormel vasthoudt, en waar iedereen de hele tijd rond staat te glunderen. Het volgende wat er gebeurt is dat ze dat mormel nog meenemen naar huis ook, en (to add insult to injury) nu krijgt hij zomaar een flesje!
Dat flesje, dat moet er zo'n beetje uitgezien hebben als haar laatste privilege - ik moet terugdenken aan dr. Zhivago die van het front terugkeert en ontdekt dat de communisten zijn huis hebben aangeslagen, en dat hij er nog net in een kamer kan intrekken.
En dus was het grote crisis, en peuter Sarah blijft wanhopig op haar korte beentjes heel het huis ronddribbelen, op zoek naar een plaatske onder de zon.
Het is gemakkelijk als volwassene je te ergeren aan het "lastige" gedrag van je kind, en aan hoeveel aandacht ze nodig hebben. Maar als je je even probeert in te denken hoe het er voor zo'n kleine kabouter uitziet, dan krijg je toch wel echt medelijden.
Voor peuter Sarah moeten er momenteel enorme scheuren in het universum zitten. Haar hele leven lang waren er mama en papa en flesjes en dodo en spelen. Vanaf een bepaald moment wou mama haar minder en minder pakken: maar het concept van zwangere buiken konden we haar niet uitleggen. Daarna was er het ontzettende over en weer gerij tussen crèches, grootouders en het ziekenhuis, waar mama ineens de hele tijd zo'n klein mormel vasthoudt, en waar iedereen de hele tijd rond staat te glunderen. Het volgende wat er gebeurt is dat ze dat mormel nog meenemen naar huis ook, en (to add insult to injury) nu krijgt hij zomaar een flesje!
Dat flesje, dat moet er zo'n beetje uitgezien hebben als haar laatste privilege - ik moet terugdenken aan dr. Zhivago die van het front terugkeert en ontdekt dat de communisten zijn huis hebben aangeslagen, en dat hij er nog net in een kamer kan intrekken.
En dus was het grote crisis, en peuter Sarah blijft wanhopig op haar korte beentjes heel het huis ronddribbelen, op zoek naar een plaatske onder de zon.
donderdag 12 juli 2007
Leven: Toch niet zo onwaarschijnlijk?
Tevreden lees ik in Wonderful Life van Stephen Gould dat leven op de Aarde, gegeven onze afstand tot de zon, de grootte van de planeet en de samenstelling van de materie (en zo nog wel een paar, ongetwijfeld) volgens hem wel haast “moest” ontstaan. Dus: leven is iets dat zeer waarschijnlijk tot noodzakelijk is, indien tenminste de omstandigheden een beetje meezitten.
Neem een muntstuk dat je opgooit. De kans is één op twee dat het kruis (of munt) is. De structuur van je munt is zodanig dat “kruis en munt” wel (maar “vijf en zes”, of “loper en paard” niet) mogelijk zijn. Bovendien volstaat het X aantal keer te gooien, en kruis en munt “moeten” wel voorkomen: het is "zeer waarschijnlijk tot noodzakelijk". Met een standaard dobbelsteen is “vijf of zes" wel, maar "zeven" (of kruis en munt) niet mogelijk, en de structuur is zodanig dat mits voldoende keer gooien elk mogelijk cijfer tussen één en zes er wel “moet” uitkomen: "zeer waarschijnlijk tot noodzakelijk". En bij AD&D ("Advanced Dungeons and Dragons") had de grootste dobbelsteen 20 kanten. Je zou wat langer gooien nodig hebben, maar 20 “moest” er af en toe wel uitkomen, en deed dat ook.
Volgens Gould, dus, lijkt het ontstaan van leven een beetje op een dobbelsteen met nog heel veel meer kanten, maar dan toch ook weer niet zo buitensporig veel. Immers, mits de juiste omstandigheden EN voldoende tijd, rolt het gewenste resultaat er volgens hem alsnog uit. Terwijl ikzelf al lang weer vergeten was dat ik dat zoveel jaar geleden in zijn boek had gelezen, zodat ik dacht dat de meeste mensen het als zo onwaarschijnlijk beschouwden (1), dat het vermoedelijk wel alleen op Aarde, en verder nooit meer zal gebeurd zijn.
De reden waarom dat interessant is, is omdat het het concept “metafysica” (2) illustreert, en meer nog waarom “metafysica” belangrijk is. Als leven werkelijk zo onwaarschijnlijk was, dan zijn alle pogingen om er nog meer van in het universum te situeren pure science fiction (en dan kan ik mijn eigen bedenksels daarover goedgehumeurd blijven neerknallen). Maar als het wel haast “moest” ontstaan – wel, er zijn honderden miljarden sterren, alleen al in onze melkweg, nietwaar? Dus met deze metafysica ziet onze fysica (hoe verbazingwekkend, eigenlijk, dat een uiterst respectabel onderdeel van de filosofie zo op science fiction kan lijken...) er ineens heel anders uit. De Melkweg (en de onze niet alleen...) moet nu zowat uitpuilen van leven! Het is "zeer waarschijnlijk tot noodzakelijk"! En in dat geval moet er misschien wel een deel “intelligent” en “technologisch vaardig” enzovoort geworden zijn?
Heb je ooit wel van die games gespeeld waarin je de ruimte ging kolonizeren, en daarbij op buitenaardse “rassen” (als iemand nog ideeën heeft voor een goede Nederlandse vertaling van het woord “alien” (3), in deze context...) stootte? Dat waren dan typisch “insecten”, of als de makers een beetje nadachten “insectoiden” – dat maakte het makkelijker om ze als vijanden te zien, en ze totterdood te bestrijden. Maar hier komt mijn vraag: neem nu eens aan dat ze op vier voeten lopen, één kop hebben, en twee ogen en een mond. Dat is allemaal niet zo absurd, als consequentie van enkele simpele fysische realiteiten. (“Vier poten lijkt een minimum om toch stabiel te zijn”; electromagnetische straling lijkt zo alompresent dat wij wel niet de enigen zullen zijn die daarvan gebruik maken om te zien” (4)...)
Dus, hop, ik heb nu een stel “aliens” (hey, het is “metafysica”, hé, het is science fiction als je precies wil zijn), en zeg dat ze sprekend op één of andere soort apen lijken. Kan iemand me nu vertellen of mijn buitenbaards ras “apen” (zoals wijzelf, dus) zijn? Of moeten we ze “apoïden” noemen, omdat “apen” nu eenmaal een woord is voor zoogdieren van de planeet Aarde, met DNA-gebaseerd genetisch materiaal?
Ik durf wedden dat dat bij sommigen als bijzonder triviale kwesties overkomt. Maar beeld het je maar eens in, dat ze hier morgen staan: ze zijn in jouw hof geland. Dat is metafysica, hé, het is niet stommer dan beweren dat God (de Vader) boven ons de boekhouding der menselijke zonden zit bij te houden – en de mensen gingen er echt om persjonkelen, nietwaar? En als we kunnen aannemen dat mensen persjonkelen in naam van de eeuwige en enige ware God, dan vind ik dat ik mag vragen je in te beelden dat ze morgen landen, en nog wel in jouw hof, en ze zien er in alle opzichten als één of andere soort apen uit, compleet met hun sociaal gedrag, mentaliteit en culinaire en seksuele voorkeur. Maar allemaal door “parallelle evolutie”! (Denk aan de “metafysica”, het “persjonkelen”, de “science fiction”.) Per bewering is het zo: ze zijn in alle opzichten apen, maar ze zijn niet van de Aarde en ze hebben géén DNA (maar wel iets anders, natuurlijk) als de basis van hun erfelijk materiaal, en ze zijn ook in jouw hof geland.
Zijn het apen, of lijken ze op apen?
-------------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/05/hoe-onwaarschijnlijk-is-leven.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/02/metafysica-rare-jongens-die-filosofen.html
EN: http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/04/de-metafyscia-van-het-persjonkelen.html
(3) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/12/een-bruikbaar-nederlands-woord-voor.html
(4) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/het-ontstaan-van-de-lichtgevoelige-cel.html
Neem een muntstuk dat je opgooit. De kans is één op twee dat het kruis (of munt) is. De structuur van je munt is zodanig dat “kruis en munt” wel (maar “vijf en zes”, of “loper en paard” niet) mogelijk zijn. Bovendien volstaat het X aantal keer te gooien, en kruis en munt “moeten” wel voorkomen: het is "zeer waarschijnlijk tot noodzakelijk". Met een standaard dobbelsteen is “vijf of zes" wel, maar "zeven" (of kruis en munt) niet mogelijk, en de structuur is zodanig dat mits voldoende keer gooien elk mogelijk cijfer tussen één en zes er wel “moet” uitkomen: "zeer waarschijnlijk tot noodzakelijk". En bij AD&D ("Advanced Dungeons and Dragons") had de grootste dobbelsteen 20 kanten. Je zou wat langer gooien nodig hebben, maar 20 “moest” er af en toe wel uitkomen, en deed dat ook.
Volgens Gould, dus, lijkt het ontstaan van leven een beetje op een dobbelsteen met nog heel veel meer kanten, maar dan toch ook weer niet zo buitensporig veel. Immers, mits de juiste omstandigheden EN voldoende tijd, rolt het gewenste resultaat er volgens hem alsnog uit. Terwijl ikzelf al lang weer vergeten was dat ik dat zoveel jaar geleden in zijn boek had gelezen, zodat ik dacht dat de meeste mensen het als zo onwaarschijnlijk beschouwden (1), dat het vermoedelijk wel alleen op Aarde, en verder nooit meer zal gebeurd zijn.
De reden waarom dat interessant is, is omdat het het concept “metafysica” (2) illustreert, en meer nog waarom “metafysica” belangrijk is. Als leven werkelijk zo onwaarschijnlijk was, dan zijn alle pogingen om er nog meer van in het universum te situeren pure science fiction (en dan kan ik mijn eigen bedenksels daarover goedgehumeurd blijven neerknallen). Maar als het wel haast “moest” ontstaan – wel, er zijn honderden miljarden sterren, alleen al in onze melkweg, nietwaar? Dus met deze metafysica ziet onze fysica (hoe verbazingwekkend, eigenlijk, dat een uiterst respectabel onderdeel van de filosofie zo op science fiction kan lijken...) er ineens heel anders uit. De Melkweg (en de onze niet alleen...) moet nu zowat uitpuilen van leven! Het is "zeer waarschijnlijk tot noodzakelijk"! En in dat geval moet er misschien wel een deel “intelligent” en “technologisch vaardig” enzovoort geworden zijn?
Heb je ooit wel van die games gespeeld waarin je de ruimte ging kolonizeren, en daarbij op buitenaardse “rassen” (als iemand nog ideeën heeft voor een goede Nederlandse vertaling van het woord “alien” (3), in deze context...) stootte? Dat waren dan typisch “insecten”, of als de makers een beetje nadachten “insectoiden” – dat maakte het makkelijker om ze als vijanden te zien, en ze totterdood te bestrijden. Maar hier komt mijn vraag: neem nu eens aan dat ze op vier voeten lopen, één kop hebben, en twee ogen en een mond. Dat is allemaal niet zo absurd, als consequentie van enkele simpele fysische realiteiten. (“Vier poten lijkt een minimum om toch stabiel te zijn”; electromagnetische straling lijkt zo alompresent dat wij wel niet de enigen zullen zijn die daarvan gebruik maken om te zien” (4)...)
Dus, hop, ik heb nu een stel “aliens” (hey, het is “metafysica”, hé, het is science fiction als je precies wil zijn), en zeg dat ze sprekend op één of andere soort apen lijken. Kan iemand me nu vertellen of mijn buitenbaards ras “apen” (zoals wijzelf, dus) zijn? Of moeten we ze “apoïden” noemen, omdat “apen” nu eenmaal een woord is voor zoogdieren van de planeet Aarde, met DNA-gebaseerd genetisch materiaal?
Ik durf wedden dat dat bij sommigen als bijzonder triviale kwesties overkomt. Maar beeld het je maar eens in, dat ze hier morgen staan: ze zijn in jouw hof geland. Dat is metafysica, hé, het is niet stommer dan beweren dat God (de Vader) boven ons de boekhouding der menselijke zonden zit bij te houden – en de mensen gingen er echt om persjonkelen, nietwaar? En als we kunnen aannemen dat mensen persjonkelen in naam van de eeuwige en enige ware God, dan vind ik dat ik mag vragen je in te beelden dat ze morgen landen, en nog wel in jouw hof, en ze zien er in alle opzichten als één of andere soort apen uit, compleet met hun sociaal gedrag, mentaliteit en culinaire en seksuele voorkeur. Maar allemaal door “parallelle evolutie”! (Denk aan de “metafysica”, het “persjonkelen”, de “science fiction”.) Per bewering is het zo: ze zijn in alle opzichten apen, maar ze zijn niet van de Aarde en ze hebben géén DNA (maar wel iets anders, natuurlijk) als de basis van hun erfelijk materiaal, en ze zijn ook in jouw hof geland.
Zijn het apen, of lijken ze op apen?
-------------------------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/05/hoe-onwaarschijnlijk-is-leven.html
(2) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/02/metafysica-rare-jongens-die-filosofen.html
EN: http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/04/de-metafyscia-van-het-persjonkelen.html
(3) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2006/12/een-bruikbaar-nederlands-woord-voor.html
(4) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/07/het-ontstaan-van-de-lichtgevoelige-cel.html
woensdag 11 juli 2007
Peuter Sarah heeft 39 graden koorts
Peuter Sarah is werkelijk aandoenlijk in haar reactie op de komst van baby Thomas. Ze is heel erg lief voor baby Thomas, ze geeft hem kusjes en ze aait hem over zijnen bol. Maar tegelijk voelen we dat ze zich verschrikkelijk onzeker voelt over haar positie in huis. Ze is zeer aanhankelijk en als je haar vlugger op haar voetjes zet dan ze zelf had geanticipeerd begint ze hartverscheurend te wenen.
Dat "hartverscheurend" mag je letterlijk nemen. Het gezichtje betrekt, de traantjes rollen over de wangen, en wij die heel goed weten wat de context van het verhaal is, kunnen met de beste wil van de wereld niet vinden dat ze alleen maar irritant is. Het toppunt is, natuurlijk, dat we als zovele ouders hebben rondgelopen met de vraag "is het fysisch mogelijk dat nieuwe babytje even graag te zien als we Sarah zien?" Maar peuter Sarah kan dat niet weten, ze ziet haar mama alle dagen heel veel tijd steken in dat klein prutske en ze voelt zich van haar leven niet meer zeker.
My - good - ness!!
Vandaag dribbelt ze weer zonnig en goedgehumeurd als altijd rond. Niet meer dan drie keer per vijf minuten verschijnt ze voor je voeten, het gezichtje met haar grote oogjes naar je toegekeerd en de twee armpjes naar boven gestrekt: pakken. En ze gaat naar de kast, haalt er boekjes uit en gaat er mee naar een zetel, één van ons aan het handje meetrekkend: wij moeten die boekjes voorlezen.
En dat doen we, natuurlijk. Alleen is er vandaag een probleem.
"Saartje pap eten?"
"Né!"
Dat is raar? Normaal volgt hierop, op dit uur, een langgerekt jààààààààà!
"Saartje? Pap eten?"
"Né!"
Allez vooruit. Iets anders dan maar
"Saartje soep eten?"
Normaal is dit een grote tractatie. Er was toch al een grote verse pot klaar, dus de daad bij het woord gevoerd, en het potje soep staat al voor haar neus voor ze maar kan antwoorden:
"Né!"
Nu weet ik niet of je ooit geprobeerd hebt een peuter soep te laten eten als de peuter geen soep wil eten. Een anthropoloog heeft zelfs ooit eens gespeculeerd dat de betekenis van het schuddende hoofd ("nee") hiervan afkomstig is: het lepeltje verschijnt en het hoofdje draait opzij, parallel met de grond. Het lepeltje volgt, en nu draait het hoofdje in de andere richting. En zo nog een paar keer in steeds sneller tempo, en aangezien het mondje stijf dicht geknepen moet blijven (stel dat ze er anders eens een schep soep induwen!) is er geen ruimte meer om "nee" te zeggen, maar des te meer om "nee" te doen.
Nee, dus, Saartje géén soep eten. Zucht: wat nu?
"Saartje melkske drinken?"
"Né"
"Saartje nen dubbele whisky?"
"Koen!" (en tegelijk: "né!", door Saartje zelf).
Weer niets. Maar wat is dat? Saartje voelt eigenlijk wel een beetje warm aan. Dus peuter Sarah met de thermometer in contact gebracht, en jawel, 39 graden koorts. Het wil lukken, ik loop zelf ook al drie dagen met een snotvalling rond dat de bacteriën er vies van zijn. En weet je wat er nu zo aandoenlijk is? Op dit soort momenten heeft peuter Sarah een heel goede reflex. Andere prutskes van die leeftijd beginnen te huilen en dat soort stoten, maar peuter Sarah doet nu klagelijk "dodo!".
"Dodo? Saartje dodo?"
"Dodo! Dodo!"
Ze doet dat af en toe. Als ze moe is, of zich ziek voelt zoals nu, begint ze zelf over "bedje" of "dodo"! Het is een peuter om van te snoepen!
En zeggen dat zij zich afvraagt of ze hier nog welkom is...
Dat "hartverscheurend" mag je letterlijk nemen. Het gezichtje betrekt, de traantjes rollen over de wangen, en wij die heel goed weten wat de context van het verhaal is, kunnen met de beste wil van de wereld niet vinden dat ze alleen maar irritant is. Het toppunt is, natuurlijk, dat we als zovele ouders hebben rondgelopen met de vraag "is het fysisch mogelijk dat nieuwe babytje even graag te zien als we Sarah zien?" Maar peuter Sarah kan dat niet weten, ze ziet haar mama alle dagen heel veel tijd steken in dat klein prutske en ze voelt zich van haar leven niet meer zeker.
My - good - ness!!
Vandaag dribbelt ze weer zonnig en goedgehumeurd als altijd rond. Niet meer dan drie keer per vijf minuten verschijnt ze voor je voeten, het gezichtje met haar grote oogjes naar je toegekeerd en de twee armpjes naar boven gestrekt: pakken. En ze gaat naar de kast, haalt er boekjes uit en gaat er mee naar een zetel, één van ons aan het handje meetrekkend: wij moeten die boekjes voorlezen.
En dat doen we, natuurlijk. Alleen is er vandaag een probleem.
"Saartje pap eten?"
"Né!"
Dat is raar? Normaal volgt hierop, op dit uur, een langgerekt jààààààààà!
"Saartje? Pap eten?"
"Né!"
Allez vooruit. Iets anders dan maar
"Saartje soep eten?"
Normaal is dit een grote tractatie. Er was toch al een grote verse pot klaar, dus de daad bij het woord gevoerd, en het potje soep staat al voor haar neus voor ze maar kan antwoorden:
"Né!"
Nu weet ik niet of je ooit geprobeerd hebt een peuter soep te laten eten als de peuter geen soep wil eten. Een anthropoloog heeft zelfs ooit eens gespeculeerd dat de betekenis van het schuddende hoofd ("nee") hiervan afkomstig is: het lepeltje verschijnt en het hoofdje draait opzij, parallel met de grond. Het lepeltje volgt, en nu draait het hoofdje in de andere richting. En zo nog een paar keer in steeds sneller tempo, en aangezien het mondje stijf dicht geknepen moet blijven (stel dat ze er anders eens een schep soep induwen!) is er geen ruimte meer om "nee" te zeggen, maar des te meer om "nee" te doen.
Nee, dus, Saartje géén soep eten. Zucht: wat nu?
"Saartje melkske drinken?"
"Né"
"Saartje nen dubbele whisky?"
"Koen!" (en tegelijk: "né!", door Saartje zelf).
Weer niets. Maar wat is dat? Saartje voelt eigenlijk wel een beetje warm aan. Dus peuter Sarah met de thermometer in contact gebracht, en jawel, 39 graden koorts. Het wil lukken, ik loop zelf ook al drie dagen met een snotvalling rond dat de bacteriën er vies van zijn. En weet je wat er nu zo aandoenlijk is? Op dit soort momenten heeft peuter Sarah een heel goede reflex. Andere prutskes van die leeftijd beginnen te huilen en dat soort stoten, maar peuter Sarah doet nu klagelijk "dodo!".
"Dodo? Saartje dodo?"
"Dodo! Dodo!"
Ze doet dat af en toe. Als ze moe is, of zich ziek voelt zoals nu, begint ze zelf over "bedje" of "dodo"! Het is een peuter om van te snoepen!
En zeggen dat zij zich afvraagt of ze hier nog welkom is...
Een Plankje Science Fiction
Het herplaatsen van de boeken sinds de verbouwing is met de komst van baby Thomas niet erg vooruitgegaan, en omdat de belangrijkste dingen nu eenmaal eerst moesten, ben ik vandaag pas toe aan een plankje science fiction. Net als toen ik mijn collectie bijbels zonder aarzelen klasseerde naast de literatuur over de grote faillissementen van de menselijke soort (1), betrap ik mezelf erop dat je aan je bibliotheekgedrag iets over jezelf kan te weten komen.
Het opstellen van een plankje science fiction is in een ruimte die onder plaatsgebrek te lijden heeft een operatie waar Darwins “natuurlijke selectie” een puntje kan aan zuigen. Je hebt nodig, een grote doos waar onverbiddellijk de enorme stapel rommel en niet te lezen rotzooi in verdwijnt, die een mens tijdens zijn carrière hoopvol maar naief opbouwt. En verder heb je nodig een grote zolder waar je die doos kan plaatsen, in de hoop ooit iemand te vinden die er toch iets aan heeft.
Er blijft werkelijk niet veel over! Eerst en vooral, een aardig rijtje Jack Vance. Zijn Duivelsprinsen – als erfenis uit mijn studententijd heb ik die nog in het Nederlands – waren de verhalen die me destijds deden vinden dat er toch heel veel met het genre aan te vangen was. Die staan er dus, samen met zijn serie Tschai, Planet of Adventure. Zoals dat gaat verliezen de verhalen veel van hun glans met het ouder worden van de lezer, maar toch... de kracht van die boeken ligt in de geweldige atmosfeer die ze weten op te roepen. Als je SF schrijft is de kosmos groot, en de werelden en culturen waarin je je helden kan verplaatsen vertonen alle voordelen van de onuitputtelijkheid. Een atmosfeer, dus, van grootse plannen, maar ook grote momenten van verlies, van dromen en tekortschieten, van een berustend bewustzijn van de nietigheid van je eigen stofje in al die sterren en planeten. Samen met Kirth Gersen flanerend langs de Esplanade van Avente, nog duizelend van en mijmerend over de vreemde sterrenhemels die je nog maar pas op je omzwervingen hebt gezien...
Dan is er een hele serie van Peter Hamilton, een hedendaagse auteur. Dat is één van die haatliefde verhoudingen die je als lezer soms met een verhalenverteller hebt. Je zou (steeds bij wijze van spreken, natuurlijk) zijn boeken openscheuren om te weten hoe het er nu uiteindelijk uitziet, maar af en toe zou je hem ter plaatse willen executeren als je ziet wat hij er uiteindelijk van gebakken heeft. Met John le Carré heb ik ook vaak dat gevoel. Hamilton heeft met zijn Reality Dysfunction en The Neutronium Alchemist een universum neergezet, van werelden en culturen, van Imperia en vergeten uithoekjes van de melkweg, van oorlogsvloten en piratennesten, politieke en diplomatieke intriges, oorlogen, vredes, liefdes en dreigementen, om met volle recht en reden naast Jack Vance te staan. Ja, de scène waarin Joshua Calvert nog eens goed de neus van Ione Saldana bekijkt en voelt dat zijn universum stilstaat... Er zijn niet veel passages die ik even vaak gelezen heb als toen Tolkiens Hobbits in de herberg van Bree Strider ontmoetten, maar deze is er dus bij.
Maar dan het derde deel van de trilogie! The Naked God! Verzamel ze, werp ze op een stapel en verbrand ze op een langzaam brandend vuur! Laat hem de hele uitgave bladzijde per bladzijde opeten! En geef hem duizend lege bladzijden en voldoende potloden, en zet hem op water en brood tot hij een fatsoenlijk derde deel schrijft, met niet één, niet één van die loodzware, oervervelende scènes over de losers van de hele geschiedenis. Laat iemand hem zeggen dat een Deus ex Machina als uiteindelijke plot getuigt van een onvolwassen benadering van het eigen verhaal, waarvan zelfs peuter Sarah al bedenkelijk gaat kijken. En zeg er nog bij dat zijn Deus ex Machina van alle miskleunen wel de grootste is, met een voorsprong, zo groot als zijn eigen Confederation.
Deal, beste lezer, deal. U mag gerust die eerste twee delen lezen en uzelf de woedende teleurstelling van het derde besparen: ik zal u vertellen hoe het in dat onding allemaal is afgelopen, en u zal tenminste een gevoel hebben van “oh, zat dat zo”.
Intussen heeft deze opsomming de kenner iets over mezelf verteld. Bij mij moet het allemaal groots, wijds, veelomspannend en ambitieus zijn. Wie is er verbaasd te vernemen dat er nog een paar dingen van Alastair Reynolds instaan, en Keith Laumer, en een beetje Heinlein? Asimov heb ik er uiteindelijk uitgesmeten. Met spijt, weliswaar, want de filosofie achter zijn Foundation vond ik toch wel knap. Maar ik lees hierin een uitstekende conceptie, die naarmate het verder evolueerde meer en meer op basis van improvisatie verder moest, en op het einde, durf ik bijna wedden, breide hij er snel een ontknoping aan, gebaseerd op enkele figuren die hij twee hoofdstukken daarvoor ook al uit verveling uit zijn hoed had getoverd.
En Nul-A van Van Vogt zit er dan weer toch nog in. Ik weet niet waarom, want ik vind er precies hetzelfde van. In een inleiding zegt Van Vogt dat het niet waar is, maar ik geloof er geen barst van. Op zijn sterfdag heeft Van Vogt voor Sint Pieter gestaan, en die heeft hem gevraagd of het echt waar is dat heel die Nul-A één enkele conceptie was, en Van Vogt heeft zijn ogen neergeslagen en opgebiecht dat het al even geïmprovizeerd eindigde als The Foundation van Asimov.
En dan moeten er nog enkele vrij belangrijke dozen ergens rondslingeren. Ik heb verdorie mijn Tolkien en mijn Zelazny nog niet teruggevonden! Die komen dan meteen naast Cryptonomicon van Neil Stephenson te staan. Ik kijk er al naar uit dat de tijd stilaan rijp wordt om dat laatste voor de derde keer van voor naar achter uit te lezen...
--------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/06/boeken.html
Het opstellen van een plankje science fiction is in een ruimte die onder plaatsgebrek te lijden heeft een operatie waar Darwins “natuurlijke selectie” een puntje kan aan zuigen. Je hebt nodig, een grote doos waar onverbiddellijk de enorme stapel rommel en niet te lezen rotzooi in verdwijnt, die een mens tijdens zijn carrière hoopvol maar naief opbouwt. En verder heb je nodig een grote zolder waar je die doos kan plaatsen, in de hoop ooit iemand te vinden die er toch iets aan heeft.
Er blijft werkelijk niet veel over! Eerst en vooral, een aardig rijtje Jack Vance. Zijn Duivelsprinsen – als erfenis uit mijn studententijd heb ik die nog in het Nederlands – waren de verhalen die me destijds deden vinden dat er toch heel veel met het genre aan te vangen was. Die staan er dus, samen met zijn serie Tschai, Planet of Adventure. Zoals dat gaat verliezen de verhalen veel van hun glans met het ouder worden van de lezer, maar toch... de kracht van die boeken ligt in de geweldige atmosfeer die ze weten op te roepen. Als je SF schrijft is de kosmos groot, en de werelden en culturen waarin je je helden kan verplaatsen vertonen alle voordelen van de onuitputtelijkheid. Een atmosfeer, dus, van grootse plannen, maar ook grote momenten van verlies, van dromen en tekortschieten, van een berustend bewustzijn van de nietigheid van je eigen stofje in al die sterren en planeten. Samen met Kirth Gersen flanerend langs de Esplanade van Avente, nog duizelend van en mijmerend over de vreemde sterrenhemels die je nog maar pas op je omzwervingen hebt gezien...
Dan is er een hele serie van Peter Hamilton, een hedendaagse auteur. Dat is één van die haatliefde verhoudingen die je als lezer soms met een verhalenverteller hebt. Je zou (steeds bij wijze van spreken, natuurlijk) zijn boeken openscheuren om te weten hoe het er nu uiteindelijk uitziet, maar af en toe zou je hem ter plaatse willen executeren als je ziet wat hij er uiteindelijk van gebakken heeft. Met John le Carré heb ik ook vaak dat gevoel. Hamilton heeft met zijn Reality Dysfunction en The Neutronium Alchemist een universum neergezet, van werelden en culturen, van Imperia en vergeten uithoekjes van de melkweg, van oorlogsvloten en piratennesten, politieke en diplomatieke intriges, oorlogen, vredes, liefdes en dreigementen, om met volle recht en reden naast Jack Vance te staan. Ja, de scène waarin Joshua Calvert nog eens goed de neus van Ione Saldana bekijkt en voelt dat zijn universum stilstaat... Er zijn niet veel passages die ik even vaak gelezen heb als toen Tolkiens Hobbits in de herberg van Bree Strider ontmoetten, maar deze is er dus bij.
Maar dan het derde deel van de trilogie! The Naked God! Verzamel ze, werp ze op een stapel en verbrand ze op een langzaam brandend vuur! Laat hem de hele uitgave bladzijde per bladzijde opeten! En geef hem duizend lege bladzijden en voldoende potloden, en zet hem op water en brood tot hij een fatsoenlijk derde deel schrijft, met niet één, niet één van die loodzware, oervervelende scènes over de losers van de hele geschiedenis. Laat iemand hem zeggen dat een Deus ex Machina als uiteindelijke plot getuigt van een onvolwassen benadering van het eigen verhaal, waarvan zelfs peuter Sarah al bedenkelijk gaat kijken. En zeg er nog bij dat zijn Deus ex Machina van alle miskleunen wel de grootste is, met een voorsprong, zo groot als zijn eigen Confederation.
Deal, beste lezer, deal. U mag gerust die eerste twee delen lezen en uzelf de woedende teleurstelling van het derde besparen: ik zal u vertellen hoe het in dat onding allemaal is afgelopen, en u zal tenminste een gevoel hebben van “oh, zat dat zo”.
Intussen heeft deze opsomming de kenner iets over mezelf verteld. Bij mij moet het allemaal groots, wijds, veelomspannend en ambitieus zijn. Wie is er verbaasd te vernemen dat er nog een paar dingen van Alastair Reynolds instaan, en Keith Laumer, en een beetje Heinlein? Asimov heb ik er uiteindelijk uitgesmeten. Met spijt, weliswaar, want de filosofie achter zijn Foundation vond ik toch wel knap. Maar ik lees hierin een uitstekende conceptie, die naarmate het verder evolueerde meer en meer op basis van improvisatie verder moest, en op het einde, durf ik bijna wedden, breide hij er snel een ontknoping aan, gebaseerd op enkele figuren die hij twee hoofdstukken daarvoor ook al uit verveling uit zijn hoed had getoverd.
En Nul-A van Van Vogt zit er dan weer toch nog in. Ik weet niet waarom, want ik vind er precies hetzelfde van. In een inleiding zegt Van Vogt dat het niet waar is, maar ik geloof er geen barst van. Op zijn sterfdag heeft Van Vogt voor Sint Pieter gestaan, en die heeft hem gevraagd of het echt waar is dat heel die Nul-A één enkele conceptie was, en Van Vogt heeft zijn ogen neergeslagen en opgebiecht dat het al even geïmprovizeerd eindigde als The Foundation van Asimov.
En dan moeten er nog enkele vrij belangrijke dozen ergens rondslingeren. Ik heb verdorie mijn Tolkien en mijn Zelazny nog niet teruggevonden! Die komen dan meteen naast Cryptonomicon van Neil Stephenson te staan. Ik kijk er al naar uit dat de tijd stilaan rijp wordt om dat laatste voor de derde keer van voor naar achter uit te lezen...
--------------------------------------
(1) http://speelsmaarserieus.blogspot.com/2007/06/boeken.html
Abonneren op:
Posts (Atom)